Verstrooide gedichten uit vroeger en later tijd (1831-1861)(1863)–Nicolaas Beets– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] Lydia. (Corn. Gallus toegeschreven.) Lydia, bella puella, candida etc. Zoetlief meisjen, zacht en schoon, Aller blanke meisjens kroon, Die, wanneer gy 't hoofd verheft, Ieder lelie overtreft, Rozenwit, van rozengloed Zacht doorschenen, wijken doet, En by 't sneeuwit van uw hand Geel maakt d' Indische' elpentand: Schuif dat blonde hair terug Naar 't albast van nek en rug, 't Welig hair, het golvend goud, Dat geen snoer bedwongen houdt; Sla, sla neêr dat lieflijk oog, Onder d' effen wenkbraauwboog, Boog die 't oog zoo zacht omringt, Als een wolkje' een star omkringt; Wend, wend af die poezle wang, Veel te lieflijk voor mijn zang, [pagina 66] [p. 66] Wang wier gloeiend inkarnaat, Zacht in rozen overgaat, Wang wier roos zich weer verliest, Waar zy in de sneeuw bevriest; Spits veeleer den zachten tip Van uw bloedkoralen lip, Geef veeleer een overvloed Van uw kusjens zacht en zoet, Neem de torteltjens in 't groen Tot een voorbeeld van uw doen, - Neen toch! want ge ontscheurt my dus Half mijn ziel met elken kus; Gy ontsteelt my 't hartebloed, En betaalt met enkel gloed! Laat, laat af! wat moordt gy my! Ziet gy niet wat pijn ik lij'? Berg, verberg dat boezemschoon, Oogverlokking, bloementhroon, Waar een hartjen onder slaat, Dat ons allen smachten laat, Dat ons allen branden doet, Maar van vruchteloozen gloed. Liefste! zie mijn kwijnen aan; Zeg, wat heb ik u misdaan, Dat gy me eerst ten halven doodt, En den stervenden verstoot? 1832. Vorige Volgende