Verstrooide gedichten uit vroeger en later tijd (1831-1861)(1863)–Nicolaas Beets– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 124] [p. 124] Maartjen van Schalkwijk. Maartjen ging met Kees uit hooien; Zoen je, zei hy, nou my niet, Al de roken, die je ziet, Zal ik op je leden gooien. Maartjen zei: ‘'t is jou gegund, Doe wat jy niet laten kunt.’ Maartjen ging met Kees uit rijden, Op een hooge, hooge sjees; Geef je nou geen zoen, zei Kees, 'k Laat je voor de wielen glijden! Maartjen zei: ‘'t is jou gegund, Doe wat jy niet laten kunt.’ [pagina 125] [p. 125] Maartjen ging met Kees uit varen, In een smalle, smalle schuit. Geef me een zoen, riep Keesjen uit, Of ik smijt je zóó in 't Sparen. Maartjen zei: ‘'t is jou gegund, Doe wat jy niet laten kunt.’ Maartjen, zei hy, jy hebt grillen, 'k Droomde dat je van me hiel... ‘'k Doe 't ook,’ lachte ze, ‘in me ziel;’ Kees dacht: Zy schijnt niet te willen, En toch weet ik niet een man, Die van haar meer houden kan. Hoor reis, zei hy, lieve Maartjen! 'k Heb op jou mijn zin gezet; Als jy zelf het niet belet Wou ik spreken met je Vaârtjen. Maartjen zei: ‘Nou ben je een man! Doe wat jy niet laten kan.’ Vorige Volgende