Twaalf preeken
(1845)–Nicolaas Beets– Auteursrechtvrij
[pagina 171]
| |
[pagina 172]
| |
Waar de zonde meerder geworden is, daar is de genade veel meer overvloedig geweest. Rom. V. 20. | |
[pagina 173]
| |
Lucas VII 36-51.en een der farizeën bad hem, dat hy met hem ate; er ingegaan zijnde in des farizeën huis zat hy aan. en ziet, eene vrouwe in de stad, welke een zondaresse was, verstaande dat hy in des farizeën huis aanzat, bracht een alabaster flessche met zalve, en staande achter aan zijne voeten, weenende, begon zy zijne voeten nat te maken met tranen, en zy droogde ze af met het hair van haar hoofd, en kuste zijne voeten, en zalfde ze met zalve. en de farizeus die hem genood hadde enz.
De bladzijde des Euangeliums, die wy heden hebben opgeslagen, stelt ons recht duidelijk voor oogen hoedanige de liefde des Heeren voor geloovige zondaars, hoedanige de liefde van geloovige zondaars voor den Heere is. Zy doet ons zien hoe weinig zoowel de laatste als de eerste begrepen wordt door | |
[pagina 174]
| |
het onbekeerde hart, hetwelk zich immers altijd averechtsche denkbeelden vormt, zoo min bevroedende wat genade, als wat zonde, zoo min verstaande wat vrijmoedigheid in den geloovige, als wat heiligheid is in God. Ten overstaan van zulk een hart, laat de Heere jezus al zijne goedigheid voorby eene arme zondaresse gaan, door de wareld verworpen, maar door hem aangenomen; en hy handhaaft de rechten hares geloofs en harer liefde voor het aangezicht der ijskoude eigengerechtigheid, die er haar in zou willen bekorten. Lezen en bepeinzen wy met belangstelling die verkwikkende bladzijde; immers verkwikkend voor wie óók als zondaar tot den Heer wil komen! En zoo hier zondaren zijn, die anders zouden willen komen; misschien dat het Gode behaagt, hen in deze hunne dwaasheid aan zichzelve te ontdekken, als zy zich geplaatst zien tusschen de vrouw, die een zondaresse was, en henenging in vrede; en den Fariseus, die hem genood hadde, en by zich zelven sprak, zeggende: deze, indien hy een Profeet ware, zoude wel weten wat en hoedanig deze vrouw is, die hem aanraakt; want zy is een zondaresse!
Wy volgen, op de eenvoudigste wijze, het Euangelisch verhaal. en een der farizeën bad hem, dat hy met hem ate. Gy ziet dat niet alle Farizeën, hoofd voor hoofd, in dezelfde male afkeerig waren van den | |
[pagina 175]
| |
vriend van tollenaren en zondaren, wien de meesten hunner bescheidene secte zich niet ontzagen de verachtelijkste namen toe te werpen, zeggende, dat hy den duivel had (vs. 29-34). De Farizeër in den text heeft belangstelling, achting genoeg voor jezus van Nazareth, om hem aan zijn disch te noodigen, ofschoon hy; zijn gedrag doet ons dat vermoeden (vs. 44. 45); de eer wel wat groot rekent! Van de gezindheid eens discipels is hy nog verre; en ook, men zou eene nog veel grootere mate van belangstelling en achting voor den persoon des Heilands kunnen hebben dan deze Farizeër, en nogthands daar verre van blijven. en ingegaan zijnde in des farizeën huis zat hy aan. Gy ziet ook, dat ofschoon jezus meest en liefst tot de kleinen en verachten des volks inging, hy nogthands de Farizeën niet stelselmatig vermeed. Die hem bad, die hem noodigde, die eenige belangstelling toonde, werd nimmer door hem afgewezen, hy mochte zijn wie hy ware en heeten zoo hy heette. De Farizeër bad hem dat hy met hem ate, en ingegaan zijnde in des Farizeën huis zat hy aan; even onbeducht om der tollenaren bevreemding op te wekken als hy anderzins der Farizeën ergernis ontzag. Een stelsel van afsnijding, een geest van uitsluiting heeft jezus niet gekend, en voegt niet aan zijne discipelen, die maar al te dikwijls ook in dezen toonen niet te weten van hoedanigen geest zy zijn; die niet altijd den moed hebben zich zoo wel boven de vreeze der broederen als boven die der menschen te | |
[pagina 176]
| |
verheffen; wier vaak door hen miskende roeping het is, geene aanrakingen te vermijden, die hun de gelegenheid aanbieden in den naam des Heeren een goed zaad uit te strooien. De akker is de wareld (Matth. XIII. 38). Alleenlijk, en wordt dezer wareld niet gelijkvormig (Rom. XII. 2)! ingegaan zijnde in des farizeën huis zat hy aan; terstond aanGa naar voetnoot(1); zonder zich op te houden om naar Farizeesch gebruik vóór het middagmaal zich te wasschen, wat op zich zelve wel onschuldig was, maar waaraan die secte eene beteekenis hechtte, die het voor jezus tot zonde maakte. Ofschoon des Farizeërs gast, heeft de Heere geenerlei inschikkelijkheid voor Farizeesche denkbeelden. ingegaan zijnde in des farizeën huis zat hy aan; terstond aan; zonder door zijn gastheer met de gebruikelijke vriendelijkheden, ja vereischten van een goede ontfangst, te worden opgehouden, - geen water tot zijne voeten, geen olie tot zijn hoofd, geen kus van verwelkoming! Maar ofschoon hy ook naar zijne alwetendheid geweten had, dat niets van dit alles hem te beurt zou vallen, het had den Heer niet wederhouden, om in des Farizeën huis, op zijne bede, in te gaan. Zal dan de onzekere vrees voor een stroeve ontfangst, een flaauwe welkomst, zijn discipel wederhouden te gaan, waar anderzins de stem der liefde hem heendrijft, en maar eenige lust is hem te hooren? of zal hy zich houden aan het voorschrift: En in wat huis gy zult | |
[pagina 177]
| |
ingaan, zegt eerst: vrede zij dezen huize! En indien aldaar een zoon des vredes is, zoo zal uw vrede op hem rusten; maar indien niet, zoo zal uw vrede tot u wederkeeren (Luc. X. 5. 6). en ziet; ofschoon de ontfangst van den gastheer koel was, dubbel zou zy den Heere vergoed worden, door eene ongenoodigde, maar wier liefde durfde doordringen tot aan den disch, tot onder het oog, van den stuurschen Farizeër! Zulke vergoedingen wachten ook zijne getrouwe dienaren, en hy zelf is mild in ze uit te deelen, als zy ze minst verwachten. en ziet; onverwacht voor simon; te zijner beschaming; tot bemoediging voor alle zondaren; tot voorbeeld van alle begenadigden; eene vrouwe in de stad, welke een zondaresse was, verstaande dat hy in des farizeën huis aanzat, bracht eene alabaster flessche met zalve; en staande achter zijne voeten weenende, begon zy zijne voeten nat te maken met tranen, en zy droogde ze af met het hair van haar hoofd, en kuste zijne voeten, en zalfde ze met de zalve. eene vrouwe in de stad, welke een zondaresse was. Zy was het niet slechts voor zich zelve en voor God, zy was het ook voor de menschen in maatschappelijken zin. Zulk een zondaresse, als ook aan de zondige wareld ergernis geeft; ergernis, aan eene maatschappy, die er op ingericht is om vele zondaars en zondaressen tot openbare ergernissen te verlokken, en verlokt hebbende, ze daarin te verlaten en te beschimpen. Zulk een zondaresse, als | |
[pagina 178]
| |
waarop een iegelijk zich gerechtigd acht een eersten, een tweeden, ach hoe veel steenen niet! te werpen; en die het ook nog blijven moet in het oog der wareld (zie vs. 39), als zy het reeds niet meer is in het oog van God, voor wien zich het hart verootmoedigd, tot wien zich het hart bekeerd heeft. Ach, men blijft altijd zondaar en zondaresse in de schatting dergenen, die het nooit in eigen oogen worden, ofschoon zy het allen zijn. Die de bekeering voor zich zelven onnoodig achten, zijn gewoon ze in anderen onmogelijk te stellen. Een zondaar, een zondaresse gehéél te vereerlijken, dat kan alleen de heilige, de vlekkeloos heilige God, in jezus christus zijnen Zoon. Hy vergeeft, hy bedekt, hy wischt uit; hy rechtvaardigt den zondaar zoo volkomen, als hy de volkomene betaling voor de zonde geëischt heeft, als hy een volkomen haat tegen de zonde in het harte schept; de wareld, die altijd de zonde zal blijven begunstigen, wil den zondaar nooit volkomen in hare gunst herstellen. Is het daarom, dat de Heilige Geest der wareld den naam verzwijgt van de vrouw, die een zondaresse geweest isGa naar voetnoot(1); naam, dien de Heere kent, als den naam van | |
[pagina 179]
| |
een geliefd schaap by name geroepen; naam, die geschreven is in het boek des levens; naam, die by de wareld, zoo lang zy hem noemde, een bezoedelde naam mag gebleven zijn, een die afkeer opwekte by al de rechtvaardige simons waarop zy zich verheft; maar die, na een weinig tijds van aanspuwen en verscheuren, van haar is weggenomen, om in den hemel de gedurige vreugd te vermeerderen van engelen en heiligen, tot in aller eeuwen eeuwigheid! een vrouw in de stad, welke een zondaresse was, verstaande, dat hy in des farizeën huis aanzat, bracht een alabaster flessche met zalve. Er is voor my geen twijfel aan of deze vrouw had reeds vroeger als een vermoeide en belaste de toevlucht tot den Heer genomen, en had ruste van hem ontfangen (Matth. XI. 28). Thands vernemende dat hy zich in hare nabyheid bevond, kon zy die geloofd had, en wie hy dierbaar was (1 Petr. II. 7), zich niet inhouden hem een openlijk bewijs harer liefde te brengen. En de omstandigheid dat de Heer in eens Farizeën huis aanzat, hoe afschrikkende ook voor eene zondaresse als zy, houdt haar niet terug. Niet slechts tollenaars, ook de Farizeën mogen wel weten wat jezus voor zondaren is, en hoe zy hem liefhebben! Wie haar ook verschrikke, jezus zal haar | |
[pagina 180]
| |
beschermen. Dus gaat zy, met een moed als alleen de ootmoed, met eene kracht als slechts de liefde geeft. Eens zondaars ootmoed, en eens zondaars liefde, durven den Heiland alom belijden; ook in het midden zijner vijanden; ja, wat nog moeielijker is, in het midden van zijne schijnbare vrienden, die nooit meer geërgerd worden dan als zy zien dat de betrekking tot hem een geheel andere zijn moet, dan die zy gevoelen. zy bracht een alabaster flessche met zalve. Kostelijke reukvaas van kostelijken inhoud, om dien, voor het aangezicht des Farizeën en alle zijne dischgenooten, over den Heere uit te storten. Is iets te kostelijk voor hem? Is iets zijner waardig? Is daar eenige zalve edel genoeg voor zijn hoofd, van God gezalfd? Neen! ook de edelste zal zy aan zijne voeten besteden; zijne uitgestrekte voeten, waarby, waarachter zy zich plaatste; want daar is haar plaatse. Hoe zou zy hare kruike, hoe hare hand boven zijn hoofd durven opheffen? De voetzalving zij eene ongehoorde zake; om het even; de liefde schept genoegen in nieuwe uitvindingen; zy zal zijne voeten zalven - en nog huivert zy, zelfs dit te doen. en staande achter zijne voeten, weenende, begon zy zijne voeten nat te maken met tranen, en zy droogde ze af met het hair van haar hoofd, en kuste zijne voeten. Zóó begon zy. Bescheiden inleiding! Achter die voeten kòn zy niet staan dan weenende; weenende van schaamte over hare zonden die vele waren (vs. 47), wee- | |
[pagina 181]
| |
nende van dankbaarheid over de liefde des Heeren, die veel meer overvloedig was (Rom. V. 20). Als de vele tranen op zijne heilige voeten nedervallen, zoo is het hair van haar hoofd, zoo zijn die lokken, vroeger wellicht mede aanlokselen der zonde, niet te kostelijk, om ontbonden naar de wijze der boetvaardigen en terechtstaanden, te hunner afdrooging te dienen. En als de Heere het vriendelijk toelaat, ja aanmoedigt met een oog, hetwelk zegt als in de bergrede: Zalig zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden (Matth. V. 4), verstout zy zich die voeten ook te kussen. Dan opent zy de alabaster flessche, en giet hare geurige zalve uit, den Heere liefelijk, niet om kostbaar vat of goede reuke, maar van wege de milde tranen, van wege de eerbiedige kussen die haar voorafgingen en verzellen: De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen herte en zult gy, o God, niet verachten (Ps. LI. 19)! weenende begon zy zijne voeten nat te maken met tranen, en zy droogde ze af met het hair van haar hoofd, en kuste zijne voeten en zalfde ze met de zalve. Ziedaar de orde der dingen op den weg des behouds. Niet eerst de zalve, niet terstond de kus; eerst de stroom van boetvaardige tranen, dan de kus der liefde, de zalve der dankbaarheid. Geen offers uit het hart, vóór het hart zelve, het hart geheel, geofferd is. Eerst het offer van al den hoogmoed, al de eigengerechtigheid, al de valsche schaamte, in diepen ootmoed en moe- | |
[pagina 182]
| |
dige zelfverloochening, staande achter de voeten des Heeren, gebracht; dan nedergebukt met de offers van al wat dan eerst liefelijk is, dan eerst welluidt. Er zal geen bestendige lust zijn om deze laatsten te brengen, alvorens dat eerste gebracht is; en slechts om dit eerste zijn die andere den Heiland welgevallig. staande achter aan zijne voeten weenende, begon zy zijne voeten nat te maken met tranen, en zy droogde ze af met het hair van haar hoofd, en kuste zijne voeten, en zalfde ze met de zalve. Indien men, naar het schrik- en tooverwoord der wareld, te overdreven zijn kan in ootmoed, en berouw, en liefde, en dankbaarheid, en toewijding aan den Heere, dan is het deze vrouw, die zich zelve en al het hare offert, en dat openlijk, en dat ontijdig! De Heiland evenwel, hoe afkeerig ook van ijdelen ophef, en valsche, of onheilige, gevoeligheidGa naar voetnoot(1), berispt deze vrouw, wier gedrag enkel waarheid en wezendlijkheid is, met geen enkel woord. En waarlijk, de oprechte discipel des Heeren behoeft zich in zijne verootmoediging, in de betooningen van liefde en erkentelijkheid voor zijnen God en Zaligmaker, niet te ontzien voor eene wareld, die ten deele ook Godsdienstig, ook Christelijk heeten wil, maar jaloersch is van alle tranen die men naar God weent, en niet hare teleurstellingen naschreit; die den zondaar wil inprenten, dat zijn hoofd te goed is om zóó | |
[pagina 183]
| |
laag te bukken, en der zondaresse de lokken veel te cierlijk vlecht om te dulden dat ze tot zulk eene dienst zouden worden ontsnoerd; voor eene wareld, die elke zalve te kostelijk acht, die niet voor haar gekocht is, ofschoon zy zich anderzins moge voordoen als of zy van het haar toegewijde gaarne en met aandoening wil afstaan aan Hem, die alleen alles waardig is; eene wareld, die geprezen wil zijn omdat zy jezus bidt dat hy met haar ete, ofschoon zy zelfs geen water tot zijne voeten zoude geven. Neen, die zich heeft leeren kennen als zondaar, en den heiligen jezus als zijnen ontfermer; hy voor wien zijn enkele naam een olie is die uitgestort wordt (Hoogt. I. 3), hy kan geen oogenblik vreezen, in ootmoed, in liefde, in dienst te verre te gaan. Hy deinst niet terug voor dat brandmerk van overdrijving, waarmede de wareld zijne toewijding aan den Heere zoekt verdacht te maken. Wat hy vreest, en waarvoor hy terugdeinst, het is van het denkbeeld, om in dit alles niet altijd even levendig, niet altijd even waarachtig te zijn. en de fariseus, die hem genood hadde, zulks ziende, sprak by zich zelven, zeggende: deze, indien hy een profeet ware, zoude wel weten wat en hoedanig een vrouwe deze is, die hem aanraakt; want zy is eene zondaresse. De ‘vrije genade Gods’ doet velen in alle tijden veel by zich zelven spreken, veler oogen boos zijn omdat de Heere goed is (Matth. XX. 15). Zy is wel metterdaad een doorn in het oog van alle degenen, | |
[pagina 184]
| |
die met hunne oogen nog niet gezien hebben, hoe ook zy, alleen door vrije genade, van een zeker verderf te behouden zijn. Nogthands zoo lang de vrije genade Gods niet begrepen wordt, is de geheele persoon, gelijk het gansche werk van jezus christus onverstaanbaar; en dit is zoo waar, dat zelfs de geringste verduistering dezer waarheid aan de zondigste en ongerijmdste twijfelingen en dwalingen blootstelt. De Farizeër, tot hiertoe niet ongenegen met het volk (vs. 16) te gelooven: een groot profeet is onder ons opgestaan! zoo ras hy dien grooten profeet de aanraking eener in zijne oogen al te onreine zondaresse verdragen ziet, neemt de goede verwachting terug, die hy van hem had opgevat: Deze, indien hy een profeet ware, zoude wel weten wat en hoedanig deze vrouw is, die hem aanraakt! Zijn ergernis maakt hem zelfs onbillijk; want waar stond geschreven, dat een profeet, als zoodanig, den wandel en het gedrag moest weten van een iegelijk die tot hem naderde? Nogthands, zoo alwetend wàs de profeet, die hier aan zijne tafel zit, en het is het teeken waaraan zondaren weten dat hy meer dan een profeet, dat hy de Zone Gods, de Koning Israëls, de christus is (Joh. I. 50. Joh. IV. 29). Ja, hy weet wat en hoedanig deze vrouw is; hy weet ook wie en hoedanig deze Farizeër is, en wat hy by zich zelven spreekt; gelijk hy hem dàt zal aanzeggen, zoo kan hy hem ook aanzeggen al wat hy gedaan heeft; duizend zonden, waarvan hy niets vermoedt! Immers acht die Farizeër zich verre verheven boven eene vrouwe, | |
[pagina 185]
| |
waarvan hy zeer goed en deugdelijk meent te weten wat en hoedanig zy is, en in wie hy zich bedriegt; die hy verre beneden zich acht, en die boven hem staat; van wie hy meent dat zy zich vermetel opdringt aan den gast dien hy genoodigd heeft, en die zelve eene genoodigde is tot den Heere, door de innerlijke trekking zijner liefde; die komen mag, vrijmoedelijk komen, en niet slechts hem aanraken, maar hem kussen en vereeren. Waarom? Omdat zy ook van zich zelve heeft leeren weten wat en hoedanig zy is, want zy is eene zondaresse; eene zondaresse in eigen oogen, eene zondaresse, die zich zelve duizendmaal meer verfoeit, dan iemand haar verfoeien kan. Laat ons jaloersch zijn van deze vrouw, laat ons bidden haar te mogen gelijken! En dezen simon - niet verwerpen, daar de Heer hem niet verwerpt. en jezus andwoordende zeide tot hem: simon, ik hebbe u wat te zeggen. De Heere spreekt hem zachtmoedig toe, onder het uitdrukkelijk noemen van zijn naamGa naar voetnoot(1), en heeft hem wat te zeggen. Ziedaar wat onze belangstelling, onze goede hope voor dien Fariseus moet opwekken. Gelukkig hy, wien de Heere uitdrukkelijk toont hem iets te willen zeggen; meer dan gelukkig die er acht op geeft, die zijn woorden in een zachtmoedig en een gehoorzaam hart opneemt! en hy (simon) sprak: meester, zeg het. Wat de Heer simon te zeggen had, had hy ook ons te zeggen, mijne Hoorders! Daarom staat het geschreven | |
[pagina 186]
| |
in dit boek; daarom mag ik er u heden by bepalen. Het is een les van ellende, verlossing en dankbaarheid uit zijn Goddelijken mond. Het is de geheele raad des heils in al zijn ruimte en uitlokkende liefelijkheid. Onze ziele zegge eerbiedig en geloovig: meester, zeg het! jezus zeide: een zeker schuldheer hadde twee schuldenaars: de een was schuldig vijfhonderd penningen, en de ander vijftig. en als zy niet hadden om te betalen, schold hy het hun beiden kwijt. zeg dan, wie van dezen zal hem meer liefhebben? en simon andwoordende zeide: ik achte dat hy het is, dien hy het meeste kwijtgescholden heeft. en hy zeide tot hem: gy hebt recht geoordeeld. De voorstelling was eenvoudig. simon oordeelde recht, en een iegelijk onzer zal simon bystemmen. Maakte simon, maken al mijne hoorders ook de geestelijke toepassing recht? Niets gemakkelijker, niets eenvoudiger. Maar zoo ras het de tedere zaak der zondeschuld betreffen gaat, schijnen de eenvoudigste voorstellingen niet zelden hare eenvoudigheid te verliezen; vallen er op de eenvoudigste vragen allerlei duistere, verdraaide, ontwijkende, dubbelzinnige andwoorden; en wat slechts ééne opvatting, ééne verklaring heeft op het grondgebied der uiterlijke dingen, heeft vaak of de tegenstrijdigste, of geen enkele, op het grondgebied der inwendige. Zou het zijn omdat daar de waarheid zich niet door de rechte gevolgtrekkingen van het gezond verstand ontdekken laat? Of kan | |
[pagina 187]
| |
het wezen, dat de waarheid daar meer dan ergens met den onwil des verstands te kampen heeft? Dat men daar ziet door een ooge, dat niet eenvoudig, dat boos is, en het geheele lichaam duister maakt (Matth. VI. 23)? Die zich zelven kent weet dit, en de Heere weet het beter dan iemand onzer. Daarom vertrouwt hy den Farizeër de toepassing zijner gelijkenis niet toe; maar maakt die zelve met woorden zoo duidelijk, als het zich zoo gaarne achter dubbelzinnigheid verschuilend zondaarshart ten allen tijde liever zou willen ontwijken. Deze simon, Geliefden! en wy allen, wy moeten kennen het hemelsbreed onderscheid, dat er bestaat tusschen een zondaar die in Gods oogen rechtvaardig, en een rechtvaardige die in eigen oogen geen zondaar is; onderscheid, dat zich uitdrukt in de gantsch andere betrekking, die de ziel op den dierbaren persoon des Heilands gevoelt; onderscheid, dat aan de liefde tot jezus christus getoetst wordt. en hy hem omkeerende na de vrouwe, die hy zonder twijfel in dat omkeeren aanzag, en met dien blik tot in het hart verkwikte, zeide tot simon: ziet gy deze vrouwe? ik ben in uwGa naar voetnoot(1) huis gekomen: water en hebt gy mijne voeten niet gegeven, als betamelijk, als door de wet der wellevendheid bevolen was; maar deze, my opzoekende waar ik was, heeft met tranenGa naar voetnoot(2)mijne | |
[pagina 188]
| |
volten nat gemaakt en met het hair hares hoofds afgedroogd. een kusGa naar voetnoot(1) voor het aangezicht hebt gy my niet gegeven, tot gewonen welkomstgroet; maar deze van dat zy ingekomen is, en heeft niet afgelaten mijne voeten te kussen. met olie, zelfs niet met de geringste, die men voor een geringen gast zou kunnen ten beste hebben, en hebt gy mijn hoofd niet gezalfd; maar deze heeft met zalve van edelen aart mijne voeten gezalfd, haar dierbarer dan mijn schedel u. En nu; wat bewijst dit alles? Dat zy grootere liefde voor my heeft dan gy die my genoodigd hebt. Wie had de grootste liefde van de twee schuldenaars? gy oordeeldet dien het meest was kwijtgescholden, en gy oordeeldet recht. Zoo haar dan hare groote schuld, hare zonden welke velen waren, zijn kwijtgescholden, hoe kan het u bevreemden, dat zy zoo veel liefde heeft, en gaarne toont? hoe dat ik, die haar de groote schuld heb kwijtgescholden, de bewijzen van hare liefde wil aannemen met welbehagen. En nu gy, simon, niet uwe weinige liefde; zy bewijst, dat gy de bewustheid niet hebt dat u veel vergeven is; veeleer zijt gy u bewust weinig vergeving noodig te hebben; ook daarin is niets vreemds! daarom zegge ik u, hare zonden zijn haar vergeven, die vele zijn, want zy heeft veel lief gehad; maar dien weinig vergeven wordt, die heeft weinig lief. | |
[pagina 189]
| |
Uit hetgeen ik ter verduidelijking van des Heeren woorden heb ingeschoven, zal u de zin van dit laatste vers, zoo menigmaal misbruikt, ja ontheiligd, klaar zijn. De Heer is verre van te willen verklaren, dat veelheid van liefde eene bedekking is voor veelheid van zonden; dat groote zonden om den wille van groote liefde worden vergeven. Vele zonden, in den zin dezer gelijkenis, d.i. een onbekeerd leven, kan nooit met liefde voor den Heer gepaard gaan; deze is een vrucht des geloofs, een beandwoording der schuldvergevende liefde Gods. De uitdrukkingen des Heeren, zoo men ze wel doordenktGa naar voetnoot(1), de gelijkenis waarvan zy de toepassing uitmaken, laten deze opvatting voor geen oogenblik toe, gelijk zy in strijd zou zijn met de geheele Schrift, en de geheele orde des heils, daarin geopenbaard, De gelijkenis leert ons de navolgende dingen: Wy hebben allen éénen | |
[pagina 190]
| |
Schuldheer; onze schuld is ongelijk; onze onmacht om te betalen gelijk; onze schuld niet anders te verdelgen dan door kwijtschelding; kwijtschelding van schuld is een oorzaak van liefde in evenredigheid van de grootheid onzer schuld en van ons gevoel daarvan. Hebben wy dan geene liefde voor God en christus, den Heere, geen eigenlijke liefde, ofschoon achting, ofschoon belangstelling; verwonderen, ergeren wy ons zoo licht aan degenen, die veel liefde voor hem hebben, en achten wy hen zoo overdreven in de bewijzen er van, zoo hebben wy zeker in ons gevoel of geen schuld voor God, of wy beelden ons in, dat wy hebben om te betalen, althands gedeeltelijk te betalen; het moge dan zijn dat het noodig is, dat ons ook nog iets, een weinig, worde kwijtgescholden! Is onze liefde voor God in christus zoo weinig, ons schuldgevoel is weinig, en onze schuld - des te grooter. Beklagenswaardig zondaar, die aldus de schuld vergrooten blijft, in plaats van de genade te voelen meer overvloedig worden, in plaats van toe te nemen in liefde door de genade! Maar gelukkig zondaar, die zich den voornaamsten der zondaren acht, en wien alzoo de Verlosser waarlijk een Verlosser, waarlijk het voorwerp der innigste en brandendste liefde is, blijft, ja altijd meerder worden zal! Die zich den voornaamsten der zondaren acht! Ziedaar het kenmerk van den waarlijk ootmoedigen, den oprecht boetvaardigen. Er bestaat zonder twijfel verschil in het aantal en de zwaarte der zonden tusschen zondaar en zondaars; de een is schuldig | |
[pagina 191]
| |
vijfhonderd penningen, en de ander vijftig; maar dit verschil af te meten naar hetgeen voor oogen ligt is dwaas en leidt tot de schroomelijkste onrechtvaardigheid. Slechts de schuldheer, slechts de schuldige kennen de grootte der schuld. En een iegelijk zondaar, die door God aan zichzelven ontdekt is, heeft duizend zonden meer in de diepe duisternis zijns harten gezien, dan hy in den ergerlijksten zondaar zich ziet openbaren. De zijne hebben zich misschien maar weinig geopenbaard; maar wat de zonden veel, de schuld groot maakt in zijn oogen, het zijn niet de vele uitspattingen voor het oog der menschen, niet de groote overtredingen in hunne schatting; maar het is de booze schat des harten (Matth. XII. 35) met al deszelfs booze bedenkingen (Matth. XV. 19), die ook zelfs de voor menschen prijzenswaardige daden hebben besmet; het zijn de omstandigheden, waaronder men dezen boozen schat heeft bewaard, laten aangroeien, gehandhaafd; de genade wederstaande, die beurtelings van oordeel en van kwijtschelding sprak. Het is zulk een zondaar mogelijk voor de openbare overtreding van anderen zich duizend verschooningen voor te stellen; hy heeft er geene voor zijn eigen verborgen zonden. Tegen hem getuigen al de leidingen, al de onderwijzingen, al de verdraagzaamheid, al de bezoekingen, al de kastijdingen, al de beschamende liefde Gods, waarop hy geen acht geslagen, die hy niet gewaardeerd heeft, waarvoor hy misschien nu en dan eenige gevoeligheid gehad heeft, - ook deze maakt hem onverschoonlijker, - maar ondanks | |
[pagina 192]
| |
welke hy naar eigen lust en wil, voor zichzelven, voor de wareld en hare ijdelheid, niet voor God, is blijven leven. By zulk eene voorstelling van de schuld der zonde, waarby men uitroept: Mijne ongerechtigheden gaan over mijn hoofd; als een zware last, zijn ze my te veel geworden (Ps. XXXVIII. 5); bleef er niet anders over dan de wanhoop: daar is geen vrede in mijne beenderen, van wege mijne zonde; ik ben krom geworden; ik ben uitermate zeer nedergebogen; ik ga den gantschen dag in 't zwart (vs. 4. 7); indien God voor het ootmoedig geloof geen ontwijfelbare hope had daargesteld: Haast u tot mijner hulpe, Heere, mijn heil (vs. 23)! En als nu de Heere zich ter hulpe gehaast heeft; als hy zich nu aan den verslagen zondaar als een God van volkomen zaligheid geopenbaard heeft, by wien uitkomsten zijn tegen den dood (Ps. LXVIII. 21); als de ziele den vrede met God gevonden heeft by dat getrouwe woord, aller aanneming waardig: Christus Jezus is in de wareld gekomen om zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben (1 Tim. I. 15); hoedanig moet daar de liefde voor God en jezus christus niet wezen! Maar die, aan zonde denkende, zich maar enkele vlekken op zijn gedrag en karakter kan voorstellen, waarvoor hy behoefte heeft aan vergeving, waarvan hy vergeving hoopt, waarvan hy zich ook gewisse vergeving inbeeldt, van den kant eener genade, waarvan hy maakt wat hy wil, doch die zijn hart niet | |
[pagina 193]
| |
heeft aangeraakt om het te veranderen; die de zonde in 't algemeen beschouwt als eene verschoonlijke zwakheid, en niet heeft leeren kennen als eene booze sterkte tegen God; die heeft ook, zelfs by de gedachte die hy in zijne vleeschelijke gerustheid zich van de alles verschoonende goedheid Gods maakt, weinig lief; immers heeft hy geen denkbeeld van Gods liefde; Gods groote liefde, die den goddeloozen rechtvaardigt; Gods heilige liefde, die den goddelooze heiligt. Voor hem bidden wy dat de Heere eenmaal, mocht het spoedig zijn! tot hem home; hem ter zijde neme; hem leere wat zonde zij, opdat hy ook leere weten wat liefde Gods zij; opdat hy ook leere zijne plaats nemen achter de voeten van Jezus, om die te wasschen met zijne dankbare tranen, en met zalve te zalven hem tot een welgevallige reuke! en hy zeide tot haar: uwe zonden zijn vergeven. Eigenlijk uwe zonden waren vergevenGa naar voetnoot(1). Zy had de vergeving; hy verzekert het haar op nieuw. De volle verzekerdheid des geloofs is een tedere vrucht, wier beginsel dikwijls veel heeft door te staan, voor zy zich zet, zich ontwikkelt; en die ook dan nog aan allerlei wind en weder blootstaat. De volle verzekerdheid des geloofs kan alleen rusten op het woord des Heeren, en alleen door dat woord versterkt worden. Zalig die haar bezit; zalig die haar | |
[pagina 194]
| |
alleen by den Heere en zijn woord zoeken komt. Zy wordt gegeven in de oogenblikken als het hart het meest en ootmoedigst zijne zonden gevoelt; zy wordt verkregen, staande achter de voeten van Jezus. en die mede aanzaten begonden te zeggen by haar zelven, wie is deze dat hy ook de zonden vergeeft? Ziet eens welke schokken het geloof der vrouw in het huis van dien simon heeft door te staan. Men heeft getwijfeld, en het haar zonder twijfel met de oogen gezegd, of zy wel vrijheid had zich de gunst van den Zaligmaker toe te eigenen; nu stelt men het bedenkelijk of hy, wiens liefde men haar niet ontzeggen kan, wel een volkomen Zaligmaker wezen zonde? wie is deze dat hy ook de zonden vergeeft? Zou ook deze twijfeling zich niet op het gelaat hebben uitgedrukt; zou zy niet begeerig geweest zijn zich op eene of andere wijze zichtbaar te maken? By simon schijnt zy niet te zijn opgekomen. Had het woord, dat de Heere hem te zeggen gehad had, hem tot een ernstig nadenken gebracht; een kiem van geloove in hem gelegd? Het Euangelie zegt het ons niet, maar herhaalt ons ten besluite al wederom die gewichtige waarheid: dat het het Geloove is dat behoudt, gantschelijk en in spijt van alle bedenkingen van vleesch en bloed behoudt, alléén behoudt, - maar jezus zeide tot de vrouwe, uw geloove heeft u behouden; ga henen in vrede. uw geloove heeft u behouden. Alleen uw ge- | |
[pagina 195]
| |
loove, en nog altijdGa naar voetnoot(1) uw geloove. Niet de tranen, niet de kussen, niet de zalve, niet de vele liefde, maar het geloove, dat uit den ootmoed, dat uit de liefde gekend wordt. Op de vele Liefde der zondaresse heeft jezus den Fariseus gewezen, als op de liefelijke, zichtbare bloem en vrucht uit den voor hem verborgen en nog onkenbaren wortel des Geloofs; doch komt het er op aan haar zelve gerust te stellen, haar zelve te versterken te midden van aanvechtingen, die haar nu van buiten, straks wellicht; want zoo gaat het op den geloofsweg; straks wellicht van binnen zullen aankomen; zoo wijst hy op niet anders dan op het Geloof, door hem in haar hart gelegd; op den vasten wortel, en niet op de tedere bloem. - Och Geliefden! wat zou het de zondaresse weinig, of voor korten tijd gerustgesteld hebben, zoo de Heer haar op hare liefde als grond haars behouds of hares behoudenblijvens gewezen hadde! Op eene liefde, die, ofschoon hare uitdrukking ons beminnelijk, velen overdreven toeschijnt, in hare eigene schatting zekerlijk zeer weinig, voor haar eigene bewustheid zekerlijk met zonde bezoedeld was! Wie twijfelt er aan of de zondaresse hechtte een mindere waarde aan hare tranen, hare kussen, hare zalve, dan simon de Fariseër aan zijne koude noodiging? - En zou die liefde altijd even levendig, altijd even | |
[pagina 196]
| |
werkzaam blijven, om haar, gesteld dat zy dat kon voor een oogenblik, op den duur den vrede te bewaren, dien de Heere haar gegeven, haar gelaten had, als hy zeide: ga henen in vrede! Vrienden van jezus, wat zegt gy? - Ach, er zullen oogenblikken komen dat zy aan hare liefde voor den Heere twijfelen zal; dat zy zich zeer laauw, zeer koud, zeer onvruchtbaar zal bevinden; dat het, naar het gevoel van liefde te oordeelen, is alsof de gemeenschap met den Heere heeft opgehouden, en het leven harer ziele is ingeslapen. Dat zullen treurige, mistroostige oogenblikken zijn. Wat is het, dat haar in die oogenblikken het leven, de blijdschap, de hope wedergeven, en eene gantsch nieuwe liefde in haar hart zal uitstorten? Wat, dan dit levendmakend woord: uw geloove heeft u behouden - Mensch noch Satan zal haren vrede van haar wegnemen.
uw geloove heeft u behouden. Het geloof behoudt eene zondaresse, naar menschen oordeel te onrein om zelfs maar de voeten van jezus aan te raken. Waar is onder u de zondaar zoo verwerpelijk, dat het hem niet zal behouden, zoo hy het waarlijk bezit? Waar onder u de zondaar zoo onmachtig, dat hy het niet zal ontfangen, zoo hy het waarlijk vraagt? Die my zou durven and woorden: Hier! dien zegge ik onbewimpeld aan, dat hy beleedigt de barmhartigheid Gods, dat hy hoont het middelaarschap van christus; met simon zijne liefde, of met degenen | |
[pagina 197]
| |
die mede aanzaten zijne macht. Deze is zijne liefde en deze zijne macht. Hy weet van ons allen wat en hoedanig wy zijn. Hy kan ons verleenen de genade, dat wy het ook zelf gevoelen, en onze eigene verwerpelijkheid en machteloosheid inzien. Hy kan ons schenken de vrijmoedigheid om tot hem te vluchten, als tot den eenigen Redder. Dan redt hy; dan reikt ons zijne zachte en krachtige hand het behoud en den eeuwigen vrede toe. Wie is deze dat hy dit alles kan en wil? Eene stemme uit den geopenden hemel andwoordt: deze is mijn zone, mijn geliefde, in denwelken ik mijn welbehagen hebbe. Buigt u neder; aanbidt; gelooft, en gaat henen in vrede! Amen. | |
[pagina 198]
| |
Psalm XIX. 7.
Weerhoud, o Heer! uw knecht,
Dat hy zijn hart niet hecht
Aan dwaze hovaardy:
Heerscht die in my niet meer,
Dan leef ik tot uw eer,
Van groote zonden vrij.
Laat u mijn tong en mond,
En 's harten diepste grond
Toch welbehaaglijk wezen,
O Heer, die my verblijdt,
Mijn rots en losser zijt!
Dan heb ik niets te vreezen.
|
|