Het dagboek van de student Nicolaas Beets, 1833-1836
(1983)–Nicolaas Beets– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 206]
| |
Leiden, woensdag 25 november 1835Leiden 25 Nov. Potgieters brief van 20 Oct. beantwoord:Ga naar voetnoot832 Caro Amico, O, Ik ben voornemen U eenen ongehoord langen brief te schrijven, zóo lang dat gij er van zeggen zult ‘ik heb geen lust in denzelven’. Alles werkt gunstig mede. Canongette is hier,Ga naar voetnoot833 en ik heb een half riem van zijn satijnig papier de lettre opgedaan; mijn pennemes is pas geslepen en wat voor u het ergst van alles is, ik ben pas hersteld van eene eenigszins ernstige ongesteldheid, en convalescenten schrijven onverbiddelijk lange epistels. Mogelijk vraagt gij met eenige hartelijkheid: ‘Wat heeft u gescheeld?’ en ik antwoord u wat ik dezer dagen omstreeks zesduizend malen op diezelfde vraag geantwoord heb met eene pedanterie, eene betere zaak waardig: ‘catharale en nerveuse koortsen aan een weinige constipatie gepaard, getuige de pillendoos, die mij als een zoet gedenkteeken mijner ongesteldheid nog steeds bijblijft. Geen woord meer daarvan. Dank voor uw Albumblaadje; maar volstrekt geen dank voor de geschiedenis uwer tegensparteligheid in dezen. Zijt gij wezenlijk zulk een vijand van Albums? Ja, want de ondervinding en gij staaft ze met voorbeelden, heeft u op dit punt gedésenchanteerd. Gij hebt er u indertijd illusie van gemaakt. Die illusie is vergaan, droevig vergaan, en ziedaar, nu zijt gij boos op die ongelukkige albums die 't niet helpen kunnen that you took them for their betters. Wilt gij mijne opinie weten? Zoo luister. Indien Bilderdijk de vraag [aan Jeronimo d.V.]Ga naar voetnoot834 Wat vormt gij, waardige de Vries,
Op Kunst en Vriendschap even kiesch,
Een Vrienden- of een Dichtren-rol?Ga naar voetnoot835
[in plaats van aan hem] aan mij gedaan had: ik zou hem ongetwijfeld geantwoord hebben: “het laatste, mijnheer Bilderdijk.” Ziet gij, ik maak geen Vriendenrol, maar ik wensch in mijn Album een verzameling te zien van de handschriften dergenen, die mij in een of ander opzicht belangrijk zijn voorgekomen, en wel met mij hebben willen correspondeeren of converseeren.’ Uw vriendschap ooit waardig te zijn of te worden is een denkbeeld dat mij streelt en verrukt, maar niet uit dat motief gaf ik u een Albumblaadje. Gij ontvingt het als de Dichter Potgieter , dien ik | |
[pagina 207]
| |
de eer had genoeg te kennen om van hem zoo iets te verzoeken. Dit hadt gij eerder moeten weten, zoo hadt gij mij de historie van uw Album gespaard, die mij echter zeer geamuseerd heeft. Nog één woord over uw eigen huichelarij, en dan stap ik van een onderwerp af, waartegen gij een schrikkelijke antipathie schijnt te koesteren. Uwe verzen aan den onbeduidenden, den schilder en den armhartigen rijmelaar zijn zeker nog al valsch, maar zij dragen ook de innerlijke blijken niet uit uw hart te zijn gevloeid; vooral dat aan den poëet is min, mijn Waardste, en gij schaamt er u mogelijk als Dichter nog ruim zoo veel over dan als geveinsde. En nu zeg ik met U: ‘Geen woord meer over Albums.’ Want u iets aangenaams te zeggen over de heerlijke ‘herinnering aan Drost’, nu zoo dubbel dierbaar, zou dwaasheid zijn. Maar wat begint ge mij daar, Vriendlief? ‘Geef ons eindelijk Beets, niet den Byronniaansche Beets, niet den morrenden, wreveligen, zuchtenden Beets’, ('k laat u dit alles in Godsnaam zeggen; de heele wereld schijnt mij op dit punt beter te kennen dan ik mijzelven - enfin! maar nu) evenmin den B. die dominé van de eene of andere kleine stad (toch nog een stad!) gaat worden’ - Dit negeer ik. Waar by all means, vindt gij eene passage in éen mijner gedichten, die den toekomstigen Pfarher dicteerde? Toon mij, toon mij de plaats waar de punten van de steek, waar de witte simpelheid des befs, waar de plechtigheid van den mantel komt doorkijken! Ik défieer u in dezen, in de overtuiging dat gij er evenmin in slagen zult, als 't mij zou gelukken de Beurs en het kantoor op den achtergrond uwer tafereelen te zien schemeren; ware het ook dat mij de telescoop van Rings ten dienste stond, waarmee men de vlekken in de zon ziet. - Afgehandeld! - En Bulwer's Last Days!Ga naar voetnoot836 ‘Arbaces is niet anders dan de duizend en een bêtes noires der duitsche romans’Ga naar voetnoot837 (zeg ook der Hollandsche, want ook van Lennep heeft een proefje gegeven van een menschenvreter van een priester)Ga naar voetnoot838 daar is misschien Waarheid in uwe aanmerking. Maar het boek, de stijl, de heerlijke schets der nuances in Glaucus'Ga naar voetnoot839 liefde, the poor blind girl with her heartshocking songs,Ga naar voetnoot840 EpiceidesGa naar voetnoot841 (of hoe is zijn naam? Ik heb het boek niet ter hand), het thea- | |
[pagina 208]
| |
55. Nicolaas Beets als predikant
(1840).
| |
[pagina 209]
| |
ter, de overstelping van Pompeï door lava en aschregen, de jongeling te Naïn, Paulus op den Areopagus - o, dit alles is goddelijk. Ik had de Revue de Paris gelezen.Ga naar voetnoot842 ‘Quia’ zegt zij, ‘Quia nominatur Bulwer’,Ga naar voetnoot843 maar ik veracht dat artikel, zeker door een vriend van Anacharse gesteld;Ga naar voetnoot844 ik veracht het. Misschien heb ik eene voorliefde voor het boek; omdat ik het uit de beeldschoone handen eener allerbevalligste freule ter leen ontving en mij er reeds bij voorraad in verheugde hoe ik na lecture met haar over den inhoud discoureeren zou. Dit is geschied. Wij zaten op het geel damasten kussen in de vensterbank. Een kleine bloemenmand stond naast ons op den marmeren console. Wij vonden die inrichting beiden beter dan die der Aanlegbeden en amphorae der Ouden. Maar ik plaagde haar, want een vorig lezer had op pag ... bij de woorden: ‘Oh! Ione, could I but say how I love thee’,Ga naar voetnoot845 een potloodschrapje gemaakt. Gij vraagt mijn oordeel, neen! mijne aanmerkingen op uwe Anna in den Almanak voor 't Schoone en Goede .Ga naar voetnoot846 Kan ik het helpen, indien op die wijs mijn geheele brief tegenspraak en obstinatie wordt? Voorshands schijnt gij mij voor een vleier te houden. ‘Ik kan’ zegt gij, ‘geen briefwissel voortzetten die als die van Hooft, Huygens en wie niet al enkel uit lofuitingen van ons ‘overvlieghend vernuft’ (een term waarmede ik in den studentenalmanak gewoekerd heb,)Ga naar voetnoot847 ‘zoude bestaan’. Zoo praemuniëert gij u tegen mijne gewaande honigsmeerderij. Mag ik de eer hebben u te zeggen dat ik noch honig verkoop, noch honig lust. Heye heeft eens in uw idée verkeerd.Ga naar voetnoot848 Hij verbeeldde zich toen dat ik geen aanmerkingen maken durfde | |
[pagina 210]
| |
en geen aanmerkingen verdragen kon, en hield mij [blijkbaar] toen ter tijde, even als gij nòg; voor een soort van pedant, die zijne vrienden aangenaamheden zegt op dat zij hem aangenaamheden zeggen mogen, voor iemand die zorg draagt wie hem op straat bejegent te groeten ten einde niet ongegroet gepasseerd te worden, waardoor de dames die voor de glazen zitten, zeggen zouden: ‘hij is in geen tel; niemand groet hem’. Ach, ik moet haast met Bilderdijk uitroepen: Wie kent me, of heeft mij niet mijn leven lang miskend?Ga naar voetnoot849 Enfin! ik behoor zeker niet tot de menschen, die in 't midden hunner verrukking den bril uit de zak halen of een loupe adhibeerenGa naar voetnoot850 om te zien of er ook hier en daar iets is dat hun enthusiasme zou kunnen matigen, en dan, als iemand naar hunne bevinding en oordeel vraagt, beginnen met te zeggen wat zij door dien bril gezien hebben en te vergeten dat zij verrukt zijn geweest. Ik weet niet hoe mijn principe in dezen samenhangt met mijn kleine stadsdominé-geest, maar ik kan u zeggen dat waar gelegenheid tot bewonderen en criticeeren beiden is - ik mij liever tot het eerste laat wegslepen dan mij tot het tweede te zetten. But this is all notliing to you, en daarom keer ik tot Anna weder. Ik heb (alweder een zwakheid!) ik heb het stukje begonnen te lezen met het plan om het mooi te vinden, en zulks alleen omdat het van uwe hand kwam, volstrekt niet omdat Robidé van der Aa er zooveel goeds van gezegd had, maar 't staat ver beneden uw Rachel-Fanny .Ga naar voetnoot851 Enfin, 't is geheel iets anders. De kleur van den tijd, de sobriëteitGa naar voetnoot852 en toch genoegzaamheid der détails, de breede trekken waarmee hier en daar de tafereeltjes geschetst zijn: dit alles heeft mij opgetogen gemaakt. De intrigue nogtans bevalt mij maar half. Zij is tegelijk te eenvoudig en te gekunsteld. Vooral beviel het mij niet dat Anna eindelijk nog blijkt een h .... kindGa naar voetnoot853 te zijn. Ik heb zoo vele verhalen gelezen, waarin de | |
[pagina 211]
| |
booswicht der partij, als er geen heil meer voor hem op zit, met een mysterieus gezicht een geheim openbaart dat alles goedmaakt, dat ik gaarne dezen greep in een verhaal van mijn vriend Potgieter gemist had. En wat duivel doet gij met die motto-ostentatie? Boven iedere kleine sectie twee, en daaronder zulke als dat van Broes : ‘wat aanlokkend gezigt!’Ga naar voetnoot854 of ‘En liefde komt in 't spel’, van Bilderdijk ?Ga naar voetnoot855 (NB. Waarschijnlijk zou ik deze aanmerking niet gemaakt hebben, zoo gij een of ander motto uit een of ander mijner gedichten gekozen had, al ware 't nog tienmaal onbeduidender!) De plaatjes in den S. & G.Ga naar voetnoot856 zijn allen bijzonder wèl. Vooral beviel mij wat gravure betreft Kind en Grijsaard,Ga naar voetnoot857 wat teekening aangaat dat bij Heyes schalkachtig stukje.Ga naar voetnoot858 In den Muzenalmanak zijn, behalve meer, de plaatjes ditmaal al heel slecht. Uw vers in dat Jaarboekje is uitmuntend; maar de positie nogal duister.Ga naar voetnoot859 Ik geloof niet dat iemand het bij eene eerste lezing begrijpen zal. 't Begin vond ik wat hóogdichterlijk in den mond van dien ‘vromen vriend.’Ga naar voetnoot860 't Steendrukjen is afgrijselijk.Ga naar voetnoot861 Heye 's Muziek kan goed zijn, maar hij bederft het heele boeksken door hare breedsprakerigheid.Ga naar voetnoot862 Wat poëzie betreft, heeft hij 't karig bedeeld. Uw Rembrandt in den Volksalmanak heeft mij bijzonder bevallen en mij sterk aan Drost herinnerd.Ga naar voetnoot863 Ik hoop niet dat gij mijn abominabel vers Troosten Ga naar voetnoot864 in dat jaarboekje gelezen hebt. Lieve hemel! wat schrik ik die miserie gedrukt te zien. Ik was vergeten dat ik ze ingezonden had. Ik herinnerde mij slechts dat FrijlinkGa naar voetnoot865 mij vervolgd had om iets met mijn naam en dat ik toen in | |
[pagina 212]
| |
mijn prullenportefeuille iets voor 't Volk gezocht had. Ik dacht er toen niet aan dat ik een weinigje reputatie op te houden had. Enfin! de pauvreté is gedrukt en de Letteroefeningen vinden dit stukje zeker beter dan Jose !Ga naar voetnoot866 Ik ben op aarde bang voor zeven dingen;
Een leeuw, een slang, de koorts, een booze vrouw,
Kramp, honger en de Letteroefeningen
Zijn zaken die ik graag ontloopen zou.
Ook wenschte ik vaak de nachtmeer steeds te ontspringen
En nimmermeer te trantlen van de kou.
Maar in wat vrees dit al mij doe vervallen,
Voor YntemaGa naar voetnoot867 ben ik het bangst van allen.
Hij is zoo fijn, zoo schrander, zoo belezen,
Zoo kiesch en zoo wellevend inderdaad!
Hij kon van 't land de grootste dichter wezen,
En 't is maar uit discretie zoo hij 't laat.
Die needrig rijmt heeft niets van hem te vreezen,
Slechts wat hem over 't hoofd vliegt wekt zijn haat.
‘Ongare kost’, ‘onrijpe hersenvruchten’
Kan de arme man alleen niet zien of luchten.
Eens heeft hij mij als een barbaar geschetst,
Een Attila met ongeschoren baarde;Ga naar voetnoot868
Voorts heeft mijn broederliefde hem gekwetst;
Dat hartsgevoel had ‘voor 't publiek geen waarde’,
En daarom dacht het zijner kieschheid best
Te spotten met een wezen als onze aarde
Er zelden teelt en dat zich dit slechts schaamt:
De zelfde lucht te drinken die hij aâmt.Ga naar voetnoot869
Iets heeft hem meer dan alles wat ik schreef
Verwonderd en van boozen nijd doen zwellen!
Hoe duivel stond mij 't hoofd dan ook zoo scheef,
Om 't menschdom zulk een dwaasheid te vertellen?
Hoe ver men hier en daar 't bewondren dreef,
| |
[pagina 213]
| |
Die regel moest opeens mijn vonnis vellen,
Te zeggen dat een vrouw soms imposeert
Ofschoon zij zich niet als een vischwijf weert.Ga naar voetnoot870
Wat gij van Van den Brink zegt is waar: c'est un homme à facettes; en ik mis hem hier zeer.Ga naar voetnoot871 Niets bijna heb ik zoo zeer in hem bewonderd als zijn eerlijkheid in 't redetwisten, en zijne helderheid van voorstelling. Maar als élégant schrijver en steller heb ik hem eerst leeren kennen, nadat hij van hier vertrokken was. Ook for his sake verlang ik zeer naar de ‘fragmenten’.Ga naar voetnoot872 Zeg hem enz.Ga naar voetnoot873 |
|