eerste en latere redacteuren in hunne
waarde, kracht, karakter, en persoonlijke eigenaardigheden te schetsen en voor
oogen te stellen, voelde ik de begeerte in mij ontwaken om daaraan ook mijne
herinneringen toe te voegen.’ Beets had de Gids-redacteuren
Potgieter, Bakhuizen van den
Brink, Schneevoogt en Gerrit de Clercq van nabij gekend: ‘Klaar en duidelijk stonden mij
alle dezen, en alles van hen, uit die langverleden dagen voor den geest.
Aanteekeningen, toen gehouden, konden in bijzonderheden mijn geheugen tegemoet
komen; hunne brieven had ik trouw bewaard. Met ijver bracht ik alles bijeen, met
warmte zette ik mij aan het voorgenomen werk.’ De rijkdom van de stof, en de
vele verplichtingen in zijn druk bezet leven vertraagden de werkzaamheden, maar
in februari 1892 kon Beets de inleiding bij zijn monografie over Potgieter
afsluiten. In de aantekeningen die Beets bij het afschrift van zijn Dagboek heeft gemaakt, wordt meermalen naar deze Persoonlijke Herinneringen verwezen, terwijl éénmaal ook de
Potgieter-biografie van J.H. Groenewegen wordt
vermeld, die in 1894 te Haarlem verscheen. Het is aannemelijk dat Beets voor
zijn studie over Potgieter nog van het oorsponkelijk Dagboek
gebruik heeft gemaakt; in de Leidse Universiteitsbibliotheek wordt namelijk een
blad met aantekeningen bewaard waarop in telegramstijl verwezen wordt naar data
uit zijn Dagboek waar Potgieter of Bakhuizen worden genoemd en die niet in het
‘Uittreksel uit mijn Dagboek’ zijn opgenomen. Mogelijk is Beets dus pas nà 1892
met het vervaardigen van dit uittreksel begonnen; hij heeft er dus in elk geval
tot en met 1894 aan gewerkt.
Dr. H.E. van Gelder, die in 1956 onder de titel
Hildebrands voorbereiding, Het dagboek van de student Nicolaas
Beets
ongeveer 90 procent van de overgeleverde tekst publiceerde, vermoedde
dat Beets van plan was, zelf nog een uitgave te verzorgen. De aantekeningen die
Beets naast zijn afschrift heeft gemaakt, pleiten ook voor deze opvatting.
Kennelijk is het nimmer Beets' bedoeling geweest, het origineel van zijn Dagboek te publiceren, al heeft hij een enkele maal wel van
een oorspronkelijk fragment gebruik gemaakt, hetgeen dan te zien is aan de
ouderdom van het papier, het handschrift en de kleur van de inkt. Deze
oorspronkelijke fragmenten zijn echter door de oudere Beets bewerkt: namen
werden onderstreept, hier en daar werd de spelling aangepast. De achterzijde van
deze fragmenten, die niet voor publikatie bestemd waren en vaak dagboeknotities
bevatten die ook - zij het in bewerkte vorm - in het afschrift voorkomen,
stellen ons in staat om na te gaan, in welke mate Beets het origineel heeft
gevolgd. Een voorbeeld moge dit verduidelijken. De notitie betreffende zaterdag
29 maart 1834, toen Beets te Haarlem verbleef, luidt in de oorspronkelijke
tekst:
‘V.M. 9 ure op. Aan het Dichtstuk 't welk den naam van Jose dragen zal
voortgegaan. 12 ure. Met John gewandeld en gebilliard. 3 ure. N.M. Met Ko
Kruseman gewandeld en gebilliard! 7 ure. Vergadering van 't gezelschap Oefening
in Wetenschappen bijgewoond, ook nog op de katheder gestaan en 1 klein stukjen
van Byron voorgelezen.
1/2 12.’