Kuser
(1835)–Nicolaas Beets– Auteursrechtvrij
[pagina 54]
| |
Liefde.XXXV.
De zon is schoon en helder opgegaan,
En kleurt den mist, die optrekt naar omhoog,
1105.[regelnummer]
En schept in hem een bonten regenboog, -
Geen wolkjen duidt een dag van weemoed aan,
Als volgen moest op zoo bedroefd een dag,
Indien Natuur, met 's menschen rouw begaan,
Voor hem een zucht kon hebben of een traan:
1110.[regelnummer]
Neen, de aarde ontwaakte in blijdschap en in pracht!
't Is of Natuur soms 't menschlijk leed belacht;
't Is of zy spot met onze jamm'ren, of
Zy lust schept in den rampspoed, die ons trof;
Daar ze, als de smart ons krimpend hart verteert,
1115.[regelnummer]
Ons dikwijls met haar blijdsten blik trotseert. -
| |
[pagina 55]
| |
Ondankbren! O, verbeurt haar goedheid niet!
Is 't niet genoeg, zoo ze u haar liefde biedt?
Wat, wilt gy dat zy deernis hebben moet,
Indien ge in leed en rouw uw zonden boet?
1120.[regelnummer]
Zy, - zelve 't leed te boven, - zy verneêrt
Zich niet om u te vragen wat u deert,
Maar roept u toe: ‘Indien u 't lot doet weenen,
Kom aan mijn borst, ik zal u troost verleenen.’
| |
XXXVI.Verschrikking heerscht aan 't Graaflijk Hof, en rouw
1125.[regelnummer]
Om 't sterven van de jeugdige Edelvrouw:
Haar bloedig lijk was, in de duistre nacht,
Voor 't oog van den ontzetten Graaf gebracht;
Thands zit hy neêr by 't bed des Ridders, wien
Men aan haar zij' stuiptrekkend had gezien.
1130.[regelnummer]
Daar lag hy neêr: een wondkoorts kwelde hem,
En bracht een blos op 't pijnlijk aangezicht;
Hy hield het hoofd naar aalbrecht heengericht,
En sprak hem toe met onverzwakte stem;
Want als de koorts het lichaam heeft ontsteld,
1135.[regelnummer]
Verdubbelt ze iedre kracht door haar geweld,
Spant, prikkelt, en verfijnt, windt op, versnelt
| |
[pagina 56]
| |
De werkzaamheid des levens zóó lang dat
Het werktuig, moede in 't eind en afgemat,
Bewegingloos ineenzinkt en verzwakt, -
1140.[regelnummer]
Voor langen tijd - voor immer soms! - geknakt.
| |
XXXVII.‘O!’ - sprak hy, - ‘Graaf! beween haar als uw kind!
Maar zeg my niet, dat gy haar hebt bemind!
Bemind! o, weet gy wat beminnen heet?
Aanschouw dit lijf, vermagerd door het leed;
1145.[regelnummer]
Dit droef gelaat, niet door de pijn verdord!
't Is tot dien prijs, dat min gekoesterd wordt!
Men zegt, dat Liefde iets streelends is, iets zoets, -
Neen, Graaf! zy is een foltring des gemoeds,
Ze is een Harpy, die aan ons leven knaagt,
1150.[regelnummer]
Een monster, dat ons bloed als schatting vraagt,
De beendren ons verteert, het hair vergrijst,
En ons, op 't laatst, de beste dienst bewijst,
Indien haar macht ons uitstrekt op de baar, -
God dank! die tijd - die tijd der rust is dáár!
...........................
...........................
1155.[regelnummer]
Ik kende aleide als een onschuldig kind;
Gy hebt haar nooit zoo schoon gekend als ik,
| |
[pagina 57]
| |
Met zoo veel Engleneenvoud in den blik -
Maar zóó, mijn Vorst, heeft haar mijn hart bemind!
Geen andre drift heb ik sints zeven jaar
1160.[regelnummer]
Gekoesterd, dan de drift dier min voor haar!
Maar ook geen drift heeft ooit zoo fel geblaakt,
Zoo zalig en zoo hopeloos gemaakt; -
O Poelgeest! lieflijk Poelgeest! gy, gy zaagt
De liefde van dien jongling en die maagd!
1165.[regelnummer]
Toen was 't een stille, een ongestoorde gloed,
Een zachte vlam in beider jong gemoed,
Wat sints in my zoo ijslijk heeft gewoed!
Doch waarom me aan dien tijd herinnerd? - Zy
Sloeg toen een oog van tederheid op my! -
1170.[regelnummer]
Zy had my lief, - en 'k wist het! - Zy vergat -
Maar ik - ik heb bestendig lief gehad!
...........................
Gy weet, mijn Vorst! wanneer ik 't land verliet;
En toen ik wederkeerde in uw gebied,
Toen 'k aan uw Hof geplaatst werd, zagen wy
1175.[regelnummer]
Ons weêr, maar alles was gedaan voor my!
Men giste, - ik zag, - 'k bevroedde, - Graaf! vergeef 't!
Indien mijn liefde u gâgeslagen heeft,
En meer dan paste, ik heb mijn schuld geboet.
‘O!’ - riep ik uit, met wreed verscheurd gemoed -
1180.[regelnummer]
‘Zoo gy Gravin van Holland worden kunt,
| |
[pagina 58]
| |
't Is kuser niet, die u dat heil misgunt!
Slechts uw geluk is 't zijne; ga - hy kan
Om u zich-zelv' verzaken - hy is man!
Hy zal zich 't leed getroosten’.... Ach! het bleek
1185.[regelnummer]
Dat hy een kind was - zwak - kleinmoedig - week.
...............................
...............................
En zy? - had zelfs geen deernis met mijn leed!
Waardeerde niet den afstand, dien ik deed!
Zy wist niet hoe my 't harte brak; zy dacht
Misschien dat ik vergeten kon als zy -
1190.[regelnummer]
Maar waarom was zy wreed en stuursch voor my,
Zy, die altijd zoo vriendlijk was en zacht?
Ze ontweek mijn oog; ze ontvluchtte my alom,
Als had ik iets afgrijslijks op 't gezicht, -
Nooit heeft haar mond tot my één woord gericht,
1195.[regelnummer]
Zij was voor my een vreemde, - blind, - en stom;
Zy wendde 't hoofd, indien ik nader trad,
En gistren - Neen! mijn mond verzwijgt u dat!...
..............................
..............................
Toch minde ik haar. Verteerend was die min;
Mijn geest, mijn bloed, mijn krachten zwolg zy in;
1200.[regelnummer]
En niemand, wien 'k mijn jammer klaagde; geen,
Wien ik mijn noodlot niet verzweeg; niet een
| |
[pagina 59]
| |
Die deel kon nemen in mijn smart, of my
Vertroosten door een vriendlijk medelij'!
O somtijds klom mijn leed tot razerny!
1205.[regelnummer]
Soms deed het me onverschillig zijn en koel,
Of zinken in een haatlijk ongevoel,
Maar altijd bleef 't me, en als een wroeging, by!
Soms hoopte ik dat verdriet my zou doen sneven,
Maar, schoon 't my alles roofde, 't liet my 't leven.
..............................
..............................
1210.[regelnummer]
En weet gy wat verschriklijk was? - 'k Bestreed
Sints lang een opzet, dat my huiv'ren deed,
En toch verrukte; - een zelfmoord, die mijn leed
Zou einden! - Ja! moog de Almacht my vergeven
Wat ik den Priester heb gebiecht, en nu
1215.[regelnummer]
Nog eens, mijn Vorst! herhalen zal voor u: -
Van dag tot dag werd de afschuw van het leven
My sterker, en ik voelde, by mijn smart,
Des Duivels kracht aangroeien in mijn hart;
O, hy verzocht me, en vruchtloos was mijn kampen;
1220.[regelnummer]
Reeds bukte ik onder 't loodzwaar van mijn rampen,
Thands greep my zoo geducht een vijand aan -
Had ik dan macht om alles te weêrstaan?...
..............................
Op gistren (schriklijk Gistren!) ben 'k bezweken:
| |
[pagina 60]
| |
Ik was het Hof in 't avonduur ontweken;
1225.[regelnummer]
Nog twijfelde ik, nog popelde mijn hart,
En 't was (voor 't eerst) of't denkbeeld van mijn smart
Door ijslijker gepeins verdrongen werd.
Ik zag aleide, en dat gezicht bepaalde
Mijn opzet; ik ontweek haar, en ik dwaalde
1230.[regelnummer]
In 't diepst van 't woud; 'k geloof niet dat ik dacht
Aan wat ik waagde, maar ik miste kracht
Noch kalmte; 'k trok mijn zwaard; ik beefde niet
Noch schrikte, toen ik 't lemmer blinken liet,
Noch achtte 't weinig; 't scheen my, op dat pas,
1235.[regelnummer]
Als of 't iets anders dan een moordtuig was;
Ik zag het aan, maar zeker niet met de oogen
Van iemand, die 't der schede heeft onttogen
In 't zwart en zondig opzet, om de dood
Er van te ontfangen, door één rasschen stoot.
1240.[regelnummer]
Zoo stond ik, - mijmrend niet, - want 't was my licht
In 't hoofd, en alles neevlig voor 't gezicht;
'k Had een gevoel van weeheid door mijn leden,
Als hy ervaart, die in een afgrond ziet,
En indenkt, wen hy afblikt naar beneden,
1245.[regelnummer]
Hoe 't hem zou gaap, als hy zich vallen liet! -
Toen plotsling my een harnas tegenblonk,
En my een barsch geluid in de ooren klonk:
‘Wat doet gy, kuser! Neem mijn paard! vlieg heen;
| |
[pagina 61]
| |
Rijd Oostwaarts op, en (kunt gy!) niet alleen!
1250.[regelnummer]
Verzamel hulp! aleide is in gevaar,
De saamgezworen Hoekschen vatten haar;
Een Vorst beleidt hun gruwzaam opzet, en
Men licht haar op, - gevangnis dreigt haar; 'k ben
Meineedig, maar ik moet haar redden; zy
1255.[regelnummer]
Is door mijn zorg gewaarschuwd! Haast u!’ - Hy
Verdween; zijn paard is daar en wacht op my;
'k Bestijg den zaâl; jaag door; verneem gerucht;
Een bange gil snijdt snerpend door de lucht;
'k Vlieg toe en vind de moorders; woedend slaat
1260.[regelnummer]
Mijn zwaard in 't rond - maar 't was voor haar te laat.
..............................
O had zy slechts geweten, dat ik dáár
Aanwezig was en streed, - alleen voor haar!
Zy had, zoo de angst haar hield bekneld, misschien
Wel eenmaal, eenmaal tot my opgezien!
1265.[regelnummer]
En zeker van mijn onbeloonde trouw
Wel eens mijn naam genoemd. Hoe zalig zou
My dan de dood geweest zijn aan haar voet -
Nu komt zy traag; en niets dat haar verzoet!...
..............................
..............................
Neen! wenk my niet te zwijgen! - zeg my niet
1270.[regelnummer]
Dat dees mijn wond, dit tijdstip my verbiedt
| |
[pagina 62]
| |
Te spreken; - zoo 'k moest zwijgen - 't zou geducht
Mijn dood verhaasten: want mijn stervend hart
Is vol; het moet zich uiten in zijn smart.
Het heeft zoo lang gezwegen, - 't hijgt naar lucht!
1275.[regelnummer]
U heb ik iets te zeggen: hoor naar my!
Het is mijn laatst bevel - bevel! schoon gy
Een Vorst zijt; want dit sterfbed maakt me aan u
Gelijk; dus, Graaf van Holland! hoor my nu!
Bezweer my, dat ge aleides vroege dood
1280.[regelnummer]
Zult wreken, schriklijk wreken! dat gy allen
(Behalve hem, die m'in haar jongsten nood
Gewaarschuwd heeft) voor 't wraakzwaard zult doen vallen,
Die haar vermoordden. - Wat hen hoeden mag -
Rang, adel, macht, faam, volksgunst of gezag!
1285.[regelnummer]
Ten spijt van leen, en vriendschapsband en bloed!
Opdat aleides schim uw zwak gemoed
Van weeklijkheid noch laf geduld verklaag!
Zelfs als gy hem van 't misdrijf hield verdacht,
Die u het naaste aan 't hart is, wees niet traag
1290.[regelnummer]
Ter wraak! zeg niet als David: ‘Handel zacht
Met Absalom!’ En wreek ook my! - Gy beeft
Reeds nu? Heer Graaf! denk, dat mijn vader leeftGa naar voetnoot(*)!’aant.
| |
[pagina 63]
| |
XXXVIII.De jongling zonk, na 't uiten van dat woord,
Onmachtig neêr, en toen hy weder sprak
1295.[regelnummer]
Was reeds zijn stem gebroken, flaauw en zwak,
En bleef 't geluid als in de keel gesmoord:
‘Haar sluier!... o, haar sluier... 'k zag dien verr',
Verre in 't verschiet, - een flaauwe nevelster
Gelijk... Zoo lang 'k zijn glans zag in die nacht...
1300.[regelnummer]
Was daar nog hoop;... waar is hy nu?... Ik bracht
Hem immers hier... Die sluier! Neen, ik zag
Niets anders, - hy verdween, en kuser mag
Hem nooit weêr zien! aleide! aleide! waar,
Waar hebt gy hem gelaten? - O! Zie daar!
1305.[regelnummer]
Godlof! ik heb dat kleinood weêr gevonden!’...
Helaas! - men had zijn borst er meê verbonden:
Hy rukt hem af, en drukt hem aan zijn mond,
Een laatste kus daauwt van zijn veege lippen,
Hem schijnt een zucht, een flaauw gekerm te ontglippen,
1310.[regelnummer]
Maar 't bruizend bloed stroomt gudsend uit zijn wond -
De Graaf schiet toe - 't was kusers laatste stond!
| |
[pagina 64]
| |
De laatste stond! - De laatste! - Ja! het lijden
Zijns lichaams en het lijden van zijn geest
Had eensklaps uit; de martlaar was geweest;
1315.[regelnummer]
Hy had geen enkel leed meer af te strijden.
Ontzettend oogenblik! - gedachten, wil,
Gevoel, bewustzijn, kracht - 't staat alles stil;
Wie straks de dood zoo heftiglijk begeerde,
Weet zelfs niet dat hy dood is; - nog een uur, -
1320.[regelnummer]
En hy zal koud als ijs zijn, wien het vuur
Der hartstocht blaakte, en in zijn gloed verteerde!
Een uur nog, en men komt om 't krakend lijk
Zijn wijdst, laatst, nutloost hulsel aan te trekken,
't Verstijfd gelaat voor de oogen te bedekken,
1325.[regelnummer]
En niets meer geeft van vroeger leven blijk:
Niets, dat wie 't ziet bewijs vermag te geven,
Dat hy wie korts zoo veel gevoelde, en pas
Zoo smartelijk een afscheid nam van 't leven,
Iets weekers dan een koude steenklomp was.
1330.[regelnummer]
En toch hy was een Zoon geweest der smarte,
En doornig was zijn pad geweest op aard -
Maar 't grievendst leed was zijner ziel gespaard,
Het ergste bleef verborgen voor zijn harte. -
O, zoo hy in zijn uiterst oogenblik,
1335.[regelnummer]
In 't worstlen met den allerjongsten snik,
Geweten, of gegist had, dat de vrouw
| |
[pagina 65]
| |
Voor wie hy streed, en weldra sneuvlen zou,
In 't stervensuur geen ander denkbeeld voedde,
Dan dat zy stierf, als offer van zijn woede;
1340.[regelnummer]
Dat, toen men, in haar schrikbre jongste nacht,
Den naam van willem uitsprak, de verblinde
In 't uiterst aan geen andren willem dacht,
Dan aan wiens hart haar zoo wanhopig minde,
Hoe grievend zou die laatste zielesmart
1345.[regelnummer]
De schriklijkste geweest zijn voor zijn hart! -
| |
XXXIX.De deur ontsluit; een bleeke vrouw genaakt;
't Was bertha, wie geen leed was overkomen,
Men had haar slechts verwijderd, - toen geslaakt;
Maar, God! zy had aleides dood vernomen,
1350.[regelnummer]
En dat bericht was doodlijk voor haar hart!
Ontzetting - angst - vermoeienis en smart
Had zoo geducht haar aangegrepen, dat
Zy naauwlijks meer herkenbaar was; zy trad
Ter zale in, waar de ontzette Hertog zat;
1355.[regelnummer]
Een oogenblik vertoeft zy - God, hoe trilt
Hoe wankelt haar de knie: hoe rolt haar blik
In 't rond, en maakt een voorwerp haar van schrik,
Die vroeger enkel zachtheid was; - zy gilt,
| |
[pagina 66]
| |
Als ze op den Hertog toetreedt: ‘Zeg my waar
1360.[regelnummer]
Is kuser - kuser?’
En des Vorsten hand
Verwees de maagd naar 't bloedig ledikant; -
- ‘O’ - gilt zy -‘valsche, valsche moordenaar!
Was dit uw liefde, dit uw leed? - maar gy
Zijt ook vermoor, - ach! waarom niet door my?
Ellendige!’
Maar plotsling zweeg zy, want
1365.[regelnummer]
De Graaf trad toe en greep haar koude hand,
Voor 't eerst ten vuist genepen, - zag haar aan,
Met oogen, niet bevochtigd door een traan,
Maar met een blik, die blijk van wanhoop droeg,
En berthaas hart met nieuwe siddring sloeg;
1370.[regelnummer]
Toen borst hy uit, op hartverscheurbren toon:
‘Niet hy, mijn kind! Haar moorder was mijn zoon!’
Augustus, 1835. |