Kuser
(1835)–Nicolaas Beets– Auteursrechtvrij
[pagina 67]
| |
Aanteekeningen. | |
[pagina 69]
| |
Aanteekeningen.‘Hoe Joncfrou Alijt van Poelgheest dootgheslegen worde.Daerna, in den jare m. ccc. en xc op S. Mauricius, doe werden in den Hage dootgheslegen joncfrou Alijt van Poelgheest, Hertoge Aelbrechts Boel, ende was Jan van Poelgheest dochter Schiltknape. Ende doen Willem Kuyser des Hertoghen hofmeester haar beschermen woude, worde hy op haar lijf dootgheslegen, van den selfden die dese moort deden. Ende die dit feijt deden ruijmden terstont dat lant ende liepen wech. Ende van dezen dootslach quam noch eenen grooten oploop ende rumoer in den lande, als men hooren sal.’ Die Cronycke van Hollant, Zeelant ende Vrieslant, dat 36ste Capittel.
‘Hy [Hertog Aalbrecht] verloor zijne gemalin, en verslingerde zich toen aan Jonkvrouw Aleid van Poelgeest, wier | |
[pagina 70]
| |
schoonheid van de tijdgenooten hooglijk geroemd wordt, en die hy ten Hove onderhield. Haar vader was Jan van Poelgeest, een Edelman, die zich niet byzonder uitgeteekend had in de twisten, maar men mag vermoeden, dat hy der Kabiljaauwsche party was toegedaanGa naar voetnoot(*). - Het was inderdaad een Vorst, in de kracht zijns levens weduwnaar geworden, en wien zulk een warm bloed door de aderen bruischte, niet te misduiden, dat hy zich van een beminlijk en lieftalig meisjen betooveren liet; en niemand was ook aan dat Hof zoo heilig, dat hy er door geërgerd wierd; maar haar invloed op den Hertog werd kennelijk door eene ongevoelige verandering in het bewind, dat nu allengs ook met Kabiljaauwschen bezet werd. Dit konden de Hoekschen niet dulden; zy ruien den Graaf van Oostervant op, vooral na dat Jan van Arkel (de zoon van Otto, waarvan boven) in 1389 Stadhouder van Holland en Zeeland geworden was, eene waardigheid, die men hem deed voorkomen, als aan hem behoorende. En met of zonder zijn weten, maar met zijn naam en gezag zich dekkende, vermoorden zy de ongelukkige schoone des avonds van den 21sten September 1390, op het Buitenhof in de Hage, waar zy, van eenige hovelingen verzeld, een wandeling deed: Willem Kuyser, 's Hertogs Hofmeester, haar willende beschermen, werd desgelijks van het leven beroofd, en zy zelve werd met verscheiden wonden doorboord.’
bilderdijk, Geschiedenis des Vaderlands, IV. Deel bl. 3, 4. | |
[pagina 71]
| |
Vers 166, 167. - Hy is Edelman en noemt
Zich kuser, enz.
By de optelling der ‘Edelen gheboortighe mannen, die doe in Hollant waren,’ in de boven aangehaalde Kronijk, Cap. 39, worden genoemd: Coenraet Kuyser, Willem Kuyser zijn soon, die op Joncfrou Alijt gheslaghen worde, Hofmeester van Hertoghe Aelbrecht.’ 't Is my niet gelukt eenig nader bericht omtrent een van beiden in te winnen.
Vers 354. - 't aadlijk huis te Poelgeest.
Het geslacht Poelgeest verliest zich in Hollands vroegste oudheid. 't Schijnt uit den Huize van Wassenaar en de Burggraven van Leyden te zijn voortgesproten. De eerste Poelgeest (Gerrit) werd in 't jaar 1150 geboren. Omstreeks den tijd, waarin de gebeurtenis, die wy verhalen, voorviel, bloeiden in Holland verscheiden takken van dien stam. De Kronijk geeft de volgende op: ‘Dirc van Poelgheest, Heere Gherrits van Poelgheest Ridder ende Heere Jacobs van Poelgheest, Regaal Abt van Egmont vader; Jan van Poelgheest, Gherrit van Poelgheest zijn soon, ende Jan van Poelgheest Joncfrou Alijts vader.’ Thands is dat geslacht, sints meer dan een eeuw, geheel uitgestorven. Deszelfs laatste afstammeling was Gerrit van Poelgeest, Majoor der Ruitery, in dienst der Staten. - Hy stierf in den jare 1713 te 's Hertogenbosch, en werd daar met zyne wapenen begraven. Het wapen van Poelgeest hield een gouden Balk (Fasce), waarboven twee uitgespreide Leeuwerikken, en waaronder een zilveren op een azuren veld. - | |
[pagina 72]
| |
Zie verder over dit geslacht van leeuwen, Batavia Illustrata, fol. 1050. De Poelgeesten bezaten meer dan één aanzienlijk goed in het Graafschap, als in de eerste plaats Oud-Poelgeest, ook wel 't huis te Alkemade geheten, een zeer oud huis, waarvan omtrent den jare 800, in de lijst der goederen van St. Maartens kerk te Utrecht, reeds melding wordt gemaakt, en in Rhynland, niet ver van 't dorp Oegstgeest, gelegen; (laatstelijk eigendom van wijlen Mevrouw douairière van Rhemen, thands van den volksvertegenwoordiger Luzac); Klein Poelgeest, eene Ridderhofstede (het lager- of nederhuis van P.) omtrent Koudekerk aan den Achterweg, waarvan tegenwoordig nog eene ruïne bestaat; voorts Koudekerk en Hoogmade, die zy als Ambachtsheerlijkheden gedurende vier eeuwen de hunne noemden. Klein Poelgeest werd door Aleides vader bewoond.
Vers 361. - na heurs vaders dood, enz.
Jan van Poelgeest was in 't zelfde jaar, waarvan wij verhalen (1390), overleden. Wy maken van deze byzonderheid gebruik om Aleide, in spijt der Geschiedenis, aan 't Graaflijk Hof eene tamelijke positie te geven.
Vers 448, 449. - Graaf Aalbrecht was
Een zwak, een weiflend man, enz.
‘De Godsvrucht, bescheidenheid en rechtvaardigheid van Hertog Aalbrecht wordt in sommige schriften hoog geroemd. Doch als men op zijne bedrijven acht geeft, schijnt hy groot gebrek aan kloekmoedigheid gehad te hebben. Naauwlijks | |
[pagina 73]
| |
één' veldtocht van gewicht heeft hy gedurende zijne lange regering bygewoond. 't Beleg van Delft en van eenige sloten zijn zijne voornaamste krijgsbedrijven geweest. De oorlog tegen de Friezen zou hy, naar 't schijnt, niet ondernomen hebben, zoo zich de Graaf van Oostervant niet aan 't hoofd van 't leger had willen stellen. Zijne lafhartigheid bleek ook in de groote toegevendheid, die hy omtrent zulken gebruikte, die in aanzien uitstaken. Otto van Arkel durfde hem, met een stoet van gewapenden by zich, vergiffenis van een manslag verzoeken, of liever afdwingen, en werd nog beleefdelijk bejegend. Jan, zoon van Otto, kon tien jaren Rentmeester zijn, zonder rekening te doen, in een tijd, dat 's Lands geldmiddelen ten schraalsten omkwamen, en toen men 't hem vergde, verklaarde hy Aalbrecht den oorlog. Hy wist naamlijk wien hy voorhad. In den aanvang zijner regeringe zocht de Hertog de steden naar zijne hand te zetten, doch zy wisten zich van de verlegenheid aan geld, in welke hy zich dikwijls bevond, zoo wel te bedienen, dat hy haar voorrecht op voorrecht toestond. Ook pasten zy, gelijk wy gezien hebben, zoo weinig op zijne bevelen, dat zy de Gentenaren, tegen zijn uitdrukkelijk verbod, van mondbehoeften voorzien durfden.’
wagenaar, Vaderlandsche Historie, III. Deel. IX. Boek.
Vers 1292. - Heer Graaf! denk, dat mijn vader leeft!...
‘Terwylen dat dese dingen - geschieden, so is onversienlick in den lande van Hollant opgestaen een groote twee- | |
[pagina 74]
| |
dracht ende twist, want Coenraet Kuyser die veruolchde seer sterckelick met zyne vrienden aen Hertoge Aelbrecht, omme recht ende justitie te geschien tegen denghenen die zijnen soon Willem Kuyser dootgeslagen hadden, allegerende ende seggende dat hy bedriechlick ende sonder actie ofte schulde, by nachte, wesende in den dienst zijns heeren, ende op des Heeren Hof ende plaetse, met Joncfrou Alijt van Poelgeest vermoort ende geslagen ware; In den welken moort ende dootslach hy accuseerde ende beschuldichde, als hantdadige ende raetgeuers, Philips [van Wassenaar] Burchgraue van Leyden, Dirc Heer van Asperen, met zyn soon, twee jonger broeders van der Lec, Henrich Burchgraue van Montfoort, Jan Heere van Heemstede, Jan van Vliet, Philips van Polanen, ende den Heere van Duyuenuoorde, Heere Jan van Woude, Heere van Warmont, met meer machtige ende Edele Heeren, tot liiij toe, waeromme dat Hertoge Aelbrecht te recht gink sitten in zyn Palays, ende gaf een sentencie, by assistencie ende vonnisse zynder mannen van Rade, also dese voorgenoemde persoonen geciteerd ende gedaecht waren, ende niet en compareerden noch te recht en quamen, dat sy des feyts schuldich souden wesen, ende dat sy daer aen verbeurt hadden lyf ende goet, ende dedese altesamen bannen uten lande van Hollant. Hertoghe Willem, Graue van Oostervant, oudste soon des Hertoghen Aelbrechts voorseyt, die seer lief hadde dese voornoemde Edele mannen, solliciteerde ende versochte aen zynen vader dat hy dese Edele mannen des feyts ende moorts onschuldich woude houden. Maer die Hertoghe en wouls niet hooren in geender manieren, waerom die Graue van Oestervant toornich worde, en scheyde met eenen erren moede van zynen vader: ende als hy vernam dat zyn vader hem mede laghen dede legghen, so reys- | |
[pagina 75]
| |
de hy uten Hage, ende trock metten voornoemden Edelen op 't Huys te Outhena in Zuyt Hollant’ - enz.
Die Cronycke van Hollant, Zeelant ende Vrieslant, dat 42ste Capittel.
Daar bestaat een treurspel van zekeren willem haverkorn, den Jongen, 't welk de moord van Aleide van Poelgeest ten onderwerp heeft. 't Zag in 1778 het licht, en werd op den Amsterdamschen Schouwburg vertoond. In hetzelve heeft de Autheur gepoogd de heerschzucht tot grond van Aleides karakter te leggen, die overigens by hem niets meer is dan de byzit van den Graaf. In Willem van Oostervant-zoekt hy aan te toonen ‘een' braven zoon ondergeschikt aan 't gezag van zijn vader,’ maar die Aleides macht bestrijdt ‘als hem verwijderende van 't hart zijns vaders, en ontelbaare smaadheden aandoende.’ - Aleide is zijne vreesselijke vijandin, en poogt hem by den Graaf verdacht te maken, ten einde het bestuur van 's lands zaken onbelemmerd onder zich te verkrijgen. Willem Kuser staat haar te dien einde by, en Arkel is als hoofd der Kabiljaauwschen op hare hand. Brederode vertegenwoordigt de Hoekschen, en staat Willems rechten voor. Het treurspel is een opeenvolging van inhechtenisnemingen, ontvluchtingen en daden van geweld. Daar wordt niet minder dan zeven maal een degen in getrokken, en viermaal is het tooneel met al de opschudding van een oploop vervuld, en met Edelen en gevolg met ontbloote degens en brandende toortsen bedekt. In het tweede Bedrijf duelleert Willem met Arkel, en wordt door Aleide in hechtenis genomen, maar naauwelijks is hy achter de schermen of hy ontvlucht. In het derde neemt | |
[pagina 76]
| |
Willem verhaal en doet Aleide oplichten, maar Aalbrecht komt tusschen beiden, en er ontstaat een gevecht tusschen Willems en Aalbrechts Edelen. Willem geeft zich aan zijn vader over. Hy wordt gevangen gezet. Aleide overlegt zijnen moord. In 't vierde vlucht hy, en verzamelt macht om zijn vader te bestrijden. In 't vijfde heet hy dood, en Aalbrecht wil zich zelf uit smart van kant maken, maar een poos daarna komt het bericht dat Kuser vermoord en Aleide gewond is. Zy verschijnt op het tooneel stervend, maar in Willems gewaande dood verheugd. Zy bekent, dat zy hem belasterd heeft. Plotseling komt Willem (al weêr met Edelen, soldaten, en toortsdragers) op het tooneel. Aleide vervloekt hem en Aalbrecht en zijn toekomstigen naneef, en sterft. Willem en Aalbrecht verzoenen zich. Het stuk is - als de meesten van dat tijdvak. Geen der passiën is krachtig geschetst; geen der personen boezemt eenig tragiesch belang in. Aleide is gemeen; Willem alledaagsch; Aalbrecht, Arkel, Brederode, Kuser niets. Even weinig beteekent Margaretha, Oostervants gemalin, die er, zoo 't schijnt, alleen maar in voorkomt om op Aleide te schelden en haar man te beklagen. Het geheel is vervelend; de verzen zijn onuitstaanbaar. Wat mijne behandeling betreft, - van hoe vele zijden de schrikkelijke gebeurtenis, het tijdvak en de optredende personen my daartoe mochten uitlokken, het was mijn plan niet, mijn dichterlijk verhaal met een historischen achtergrond te verrijken of belangrijker te maken. Het door my gekozen genre van verhaal, andere détails meêbrengende, laat zulks ook niet toe, en, daar het zich alleen 't schetsen van verschillende gemoedstoestanden en hartstochten ten doel stelt, sluit het zelfs de behoefte aan dramatische verwikkeling en verrasschende ontknooping uit. - Ondertusschen zou | |
[pagina 77]
| |
voor iemand, wie Oudheid- en Geschiedkunde genoeg bezat om zulk een werk te ondernemen, de moord van Aleid van Poelgeest een uitmuntend drama voor een historischen Roman aan de hand geven. Hy zou dan party moeten trekken van Aleides politieke positie, staande tusschen den Graaf en den Hertog van Oostervant, tusschen de Hoekschen en de Kabiljaauwschen, verafschuwd door de eersten, aan het belang der laatsten verbonden. Aalbrecht, Willem, Arkel, Brederode en al de saamgezworenen, Kuser zelf, en zoo velen als met de regering in betrekking stonden, zouden er een grooten handelenden rol in kunnen spelen. Hy zou Willem van Hillegaersberg, de vermaardste der graaflijke sprekers, op het tooneel kunnen brengen, en het geheele drama in betrekking stellen tot de eerst onlangs te Quesnoi in krankzinnigheid overleden Graaf Willem, - in één woord, hy zou kunnen doen blijken, welk een schoon en rijk grondgebied de graaflijke tijden der Romantische Muze aanbieden. 't Is nu ruim een jaar geleden, dat ik dit mijnen smaakvollen en kundigen Vriend, den Schrijver van hermingard van de eikenterpen, aldus voorstelde. Had hy 't onderwerp aangegrepen, ik had het hem gaarne willen afstaan, overtuigd dat zijn proza mijne poëzy meer dan beschamen moest. Maar 't was bestemd, dat hy weinige maanden daarna sterven zoude. Aan den hemel onzer letterkunde mocht dat licht slechts een oogenblik schitteren, om spoedig en droevig te verdwijnen. Wat aangaat mijne versificatie. Toen ik, nadat de eerste stanzas van mijn Verhaal my in dat metrum uit de pen gevloeid waren, besloot het geheele stuk in 10- en 11-sylbige verzen (vijfvoetige Jamben) te schrijven, heb ik metëen afgezien van mijn purismeGa naar voetnoot(*), om nimmer de caesuur in het | |
[pagina 78]
| |
midden van een woord te doen invallen; een regel, waaraan zich noch de Italianen, noch de Engelschen (die dit metrum voor meest alle verhalende en dramatische Poëzy gebruiken) ooit gestoord hebben, en welke ook door de meesten der Hollandsche Dichters (en daaronder door Prof. Lulofs, zelfs waar hy rijmelooze verzen schrijft) niet wordt geëerbiedigd. Aan den statigen gang van eene Ode doet het zeker een aanmerkelijk voordeel, indien de verzen allen op dezelfde, regelmatige, plechtige wijze aflopen (en waar de toon van mijn verhaal zich verheft, zal men bemerkt hebben, dat ik dit gevoel), maar juist dit zou een verhaal van byna 1400 verzen vermoeiend of vervelend maken, - indien 't overigens van deze beide grove fouten vrij te spreken was. |
|