Korenbloemen(1853)–Nicolaas Beets– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 173] [p. 173] Drie jongelingen. Drie jongelingen trokken dwars over den Rhijn; In gindschen kleinen herberg, daar moeten zy zijn. ‘Laat proeven, kasteleinsche! uw beste wijn en bier, En breng ons zonder dralen uw mooie dochter hier!’ ‘“Mijn bier en wijn, mijnheeren! zijn krachtig, frisch en klaar; Maar ach, mijn mooie dochtertjen, ligt op de zwarte baar.”’ De knapen traden binnen, en maakten geen gedruisch; Daar lag het mooie dochtertjen in 't enge planken huis. En de eerste jongling rukte den hoofddoek snel omhoog, En zag het mooie dochtertjen... Een traan blonk in zijn oog. [pagina 174] [p. 174] ‘Ach, waart gy blijven leven, sprak hy, gy beeldschoon kind! 'k Had van den dag van heden u teer en trouw bemind!’ De tweede jongling haalde den hoofddoek weder neer, En keerde zich naar 't venster toe, en weende zoo zeer: ‘Ach, ligt gy daar ter neder, mijn allerliefste schat! Ik heb zoo menig jaartjen u teder lief gehad.’ De derde heeft den hoofddoek weer spoedig weggerukt, En op haar bleeke lippen een stijven kus gedrukt: ‘U minde ik lange jaren, u min ik ook nog nu. Mijn lief, mijn uitverkoren! voor eeuwig min ik u.’ uhland. Vorige Volgende