Korenbloemen(1853)–Nicolaas Beets– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 171] [p. 171] Wederzien. By 't kruis op den heuvel, daar leunt zich Een zwerver zoo lang op zijn staf, Daar ziet hy, met tranen in de oogen, In het dal op de woningen af. Ja, dat is zijn dorpjen, dat gloeiend Zich uitbreidt by 't avondzonrood, Nog eens mag zijn voet het bereiken, Nog eens mag hy 't zien voor zijn dood. Daar staat nog het kerkje' op de hoogte, Zoo net en zoo wit als weleer, Slechts werden de linden wat zwaarder, Slechts werden de graven wat meer. De oude put is bezocht als te voren; Moeders huisjen kijkt uit tusschen 't groen; Aan wie of het thands mag behooren? En wat zy daar binnen wel doen? [pagina 172] [p. 172] Daar is veel dat gantsch nieuw is geworden, 't Jong geslacht eischt verandring en plaats; Het verbouwt zich de dorpen tot steden, En verandert de stilte in geraas. Zie het beekjen ruischt over zijn keitjens, En het kronkelt zich zachtjens en zoet; 't Waren eenmaal geweldige waatren Voor het kinderlijk droomend gemoed. Ach, de bergen, de bosschen, de velden, Ze zijn allen gering nu en kleen; Ook zoo krimpt voor veroudrende harten Elke vreugd en verwachting in een. Zie, de huisman keert weer van den akker; 't Wachtend kroost kent zijn stap en zijn stem. Ook de huismoeder treedt op den dorpel.... Hy herkent haar, maar niemand kent hem. ernst floris. Vorige Volgende