Korenbloemen(1853)–Nicolaas Beets– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 84] [p. 84] Weerhaan-wijsheid. Temporibus cedere semper sapientis est habitum. Cicero. ‘De ware wijsheid is zich naar de omstandigheden Te schikken.’ Dat 's een spreuk van Romes redenaar. Dies diende, voor een tijd, Pompejus aangebeden, En Cesar, na diens val, verheerlijkt; dat is klaar. Nu, 't is ook veiligst by den winnaar; en in zegen Wordt immers liever dan in nederlaag gedeeld? Een kroontjen lacht het hart wel eens zoo aardig tegen, Als traan, of schaamteblos die door de wangen speelt. De zon gaat op! Bid aan! - Zie, zie haar hooger stijgen! Kraai al wat kraaien kan, haar morgenglorie uit. - 't Is avond, en zy daalt. - Zwijg! Wijzen voegt het zwijgen. - Zy zinkt, gaat onder! - Foei, nu dient zy uitgefluit. Op nachtuil, 't is hoog tijd! - De maan schijnt op te komen.... [pagina 85] [p. 85] Is 't waarheid! Is zy vol? Wy smelten reeds in lof. Zy naakt Orion. Hoe? Zy schijnt zijn knots te schroomen.... Haar wang verbleekt... Houd op! Daar is geen lovensstof. - Dus laken? - Niet zoo snel! Daar is een soort van loven Met laken ondermengd; waar past dat, zoo niet hier? Zoek Nieuwland middlerwijl. Maar neen! de Maan haalt boven! Weg laffe starpoëet! Uw lichtheld deugt geen zier. Lang leef de Maangodes! - Wel mag het haar bekomen; Ziet gy dat wolkenheir? Haar neêrlaag is gewis. 't Rukt aan, verdikt, verwint, heeft alles ingenomen.... Het rijk der Maan heeft uit. - Lang leef de Duisternis! Hoe was 't ook mooglijk dat we aan 't licht ons zoo verwenden? Verblinding hield ons aan een ijdlen glans geboeid. Verga en Zon en Maan en duizend sterrenbenden, Het Duister is 't alleen, waarvoor ons hart ontgloeit. Ach, zotte schouwburgpronk met gloed en straalgeflonker, Die de oogen afmat en 't gevoelig brein ontsteekt: Hoe veilig tasten we om in 't hartverkwikkend donker, En knijpen wien 't ons lust, terwijl geen schepsel 't wreekt. Wat 's dat? Een purpre gloed verschijnt aan de oosterkimmen, De lucht wordt klaar en blaauw. Wat of dat worden zal? Dat is ‘de blonde Auroor;’ haar ‘rozenvingren’ glimmen.... Verwacht de Zon eerlang met scepter, kroon, en al. - [pagina 86] [p. 86] Dat 's leelijk. - Niet in 't minst. Al toonden wy gehechtheid Aan duisternis en nacht, wat maakt dat uit, gantsch bloed! Belijd die dwaling met wat nagemaakte oprechtheid: Die grijns is overal voorhanden, en staat goed. Ach, 't kost zoo veel niet zich in 's warelds spel te schikken. Zoo knie en rug en tong maar meê wil, en 't verstand Den juisten tact bezit der gunstige oogenblikken, Het maakt u meester van de meesters van het land. ‘Ja maar 't geweten?’ Wat geweten? Zulke dingen Zijn overbodig; moeit ge u daarmeê? Lieve man! Wat beeldt uw hart zich in? Wy zijn geen hemelingen Maar nog op de aarde thuis. Daar gaat het.... zoo als 't kan. Volhardt gy? Ban u dan uit onze samenleving. Gewetens zijn niet op de hoogte van den tijd. Wy dulden veel; maar voor gewetens... geen vergeving! Zy zijn behoudend, achteruitgaand, en, in spijt Der wetenschap, geheel niet vatbaar voor ontwikkelen. 't Geweten acht ik niet rein menschlijk; niet geschikt De menschheid op de baan haars strevens aan te prikkelen - ‘Maar God heeft, dunkt my toch...’ Van God dient niet gekikt. Of wilt ge een God, en ons de ware godsdienst toonen, [pagina 87] [p. 87] Ze is liefde, en anders is 't geen godsvrucht zoo 't behoort. Wat zegt uw Bijbel? ‘Zoet en lieflijk is 't dat zonen Van 't zelfde huisgezin als broedren' en zoo voort. En daarom, plaag ons niet met wat wy stelsels heeten; Wees lieflijk; geef en neem, en knel u in geen keurs.... Dat is: Vertrap het Recht, om meer en beter te eten, Verzaak Gewisse en God, maar nimmermeer uw beurs. Vorige Volgende