Korenbloemen(1853)–Nicolaas Beets– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] Lente. Had ik uw adem, Nachtegalen! Uw zilvertoon, Langs alle heuvlen, alle dalen, Zou ik uw smeltend lied herhalen, Zoo vol, zoo schoon! Ik prees dien God in mijn gezangen, Die veld en woud Weêr 't groene kleed heeft omgehangen, Na zoo veel maanden van verlangen Zoo blijde aanschouwd. Ik zou dien grooten Schepper loven, Die, ongezien, Zijn throon gevestigd heeft daar boven, En wien de bloemkens onzer hoven Hunne offers biên. [pagina 35] [p. 35] Mijn zangtoon zou des morgens stijgen, En 's avonds laat; Met u, zoude ik des nachts niet zwijgen, Daar 't maantjen, glurend door de twijgen, Ons gadeslaat; En 't oog dat nimmer wordt gesloten, Dat alles ziet, Den kleinen zanger en den grooten, Wier lofgezangen samenvloten, In gunst bespiedt. Mijn lied zou vrome zielen treffen, Daar 't woorden gaf Aan wat zy kennen en beseffen, En logge geesten opwaart heffen Uit stof en draf. Ik ware een priester in dien tempel, Die thands alom Van liefde en almacht toont den stempel - Nu zink ik zwijgende op den drempel, Van 't heiligdom. Vorige Volgende