Gedichten. Nog eens winterloof en Dennenaalden(1904)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 193] [p. 193] Het zij ernst. Gij ‘peinzens-moeden’, ‘vragens-moeden’, Is 't ernst en waarheid met uw klacht, Zoo hoort de roepstem van den Goeden, Die u in de open armen wacht! Van Hem gaat rust uit voor de harten, Van Hem, verzoening met het lot, Het woord des raadsels onzer smarten, En vrede met een heilig God. Gij zult het in Zijn arm ervaren, Bevinden onder proef en kruis, In alle lijfs- en zielsgevaren, In allen storm en zeegebruis; Nog meer en beter, door te leeren Zachtmoedig, needrig zijn als Hij, En 't zachte juk niet af te weren, Dat Hij u oplegt, immers Hij. Maar is uw ‘peinzen’ weten-willen En hoogste wijsheid, in uw waan, Uw ‘vragen’, een vermomd bedillen, Een heimlijk op- en tegenstaan; Voedt ge in uw ‘peinzen’ zelfbehagen, Wil 't peinzend hoofd belangrijk zijn, En is van uw vermetel vragen Vermoeid te wezen, praal en schijn: Zoo moge God u aan uzelven Nog eerst ontdekken, 't ga hoe 't ga, En worde uw ‘peinzen’ hartdoordelven, Uw ‘vragen,’ vragen om gena. 1897. Vorige Volgende