Gedichten. Nog eens winterloof en Dennenaalden(1904)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Nog dit eene. (Oct. 1895. A. aet. 82o.) Is thans mijn laatste Herfst gekomen, En lees ik, Albesturend God! In 't loover dorrende aan mijn boomen 't Mij van nabij bedreigend lot? Of zal ik eenmaal nog de vlagen Van 't gure Winterweer verdragen En, na wel menig langen nacht, Nog eens de korte dagen groeien, De lieve lente zien herbloeien, Den Zomer naadren met zijn pracht? Zal Jacobs God dees Jacob sparen Totdat het kom waarnaar hij smacht, Totdat hij met zijn grijze haren, Van de overzij der Oosterbaren, Dien Jozef aan zijn hart ontvang, Dien hij gemist heeft al te lang? O Gij, die zulk een stroom van zegen Hebt uitgegoten op zijn wegen, En zooveel troost gehuwd aan smart, Zijn God, altijd op 't hoogst geprezen, Ook waar de beê werd afgewezen, Om 't beetre dat beschoren werd; God van genade en alvermogen, Ontfermer met die ‘vriendlijke oogen’ En met dat godlijk Vader-hart! Vergun een Vader, oud van dagen, Een Vader, met eens kinds ontzag, Van uw vrijmachtig welbehagen Nog dit, dit éene nog, te vragen: Blijf, blijf zijn late krachten schragen, En zeg hem dat hij hopen mag! Vorige Volgende