| |
| |
| |
De Wartburg.
De Wartburg op zijn steile rots,
Tot groote dingen uitverkoren,
Ziet neer op 't eeuwenheugend bosch,
Dat Winfried van zijn licht deed gloren,
Als hij, van eedlen toorn bezield,
Den reuzig' eik had omgehouwen,
Dien 't heidendom voor heilig hield
En eerde met een blind vertrouwen,
En met zijn onafkeerbre hand
Het ChristenKruis in plaats geplant.
Die Levensboom had, mild en sterk,
Zijn wortlen diep in de aard geslagen,
In Thuringen der Christenkerk
Drie eeuwen reeds zijn vrucht gedragen,
Als riddermoed en vorstenmacht
Den bergkop koos, de huizing bouwde,
Waar vorst op vorst van één geslacht
Den landgraafszetel drukken zoude,
En in zijn laatst' en koensten zoon
Braveeren met een Koningskroon.
Ontwaakt was de adem des gezangs
En over Duitschlands kindren vaardig;
De bosschen door, de bergen langs,
Weergalmden liedren hunner waardig.
Wat dag, als voor 't verzameld hof,
En van zijn praal en pracht omgeven,
Geen wedstrijd slechts om eer en lof,
Maar heete kamp op dood en leven
Der Oudste Duitsche Dichtren faam
Voor goed verbond aan 's Wartburgs naam!
Dáár heeft de heilge Elizabeth,
Uit Hongarijen opgekomen,
Haar leven naar de liefdewet
Geleefd, ten voorbeeld aller vromen.
Dáár, kwam zij de armoede in haar stulp
Met troost en weldoen overladen,
Dáár, Godes liefde haar te hulp
Met wonderkracht en wonderdaden,
Als zij 't uit schroom ontveinsde brood
Tot rozen omschiep in haar schoot.
| |
| |
De Christenwereld stond in vuur;
De felle vlam was hoog gerezen....
Wat dienst heeft toen uw stille muur,
Mijn burcht! der zake Gods bewezen,
Als Jonker Jörg, voor 's Pausen vloek
En 's Keizers ban bij u verborgen,
Zijn ziel zette op der Boeken Boek,
Van buiten vrees, van binnen zorgen;
Een strijd, in de eenzaamheid der cel,
Als de uwe, Aartsengel Michael!
‘Een vaste burcht is onze God,’
Verganklijk al wat menschen bouwen;
De tijd ontziet een ridderslot
Zoo weinig als uw boersche schouwen.
Maar schoon zijn vroeger glans verdween,
Sinds 't afscheid van zijn hooge Heeren,
Zijn torens en zijn vastigheên
Zich sloopen voelden en verneeren:
De ontzagbre hoofdbouw bleef gespaard,
En wachtte op Meesters zijner waard.
Roem, grijze burcht! de wijze gunst
Der nieuwe Meesters u beschoren,
Met koningen van elke kunst
Tot uw herschepping saamgezworen!
Wat goud, wat vorstelijk gezag,
Wat geestdrift voor het Schoon vermogen,
Met eerbied voor den vroeger dag,
Straalt uit hun werk voor hart en oogen;
Wie en wat ooit uw sieraad was,
Riep 't als een feniks uit zijn asch.
Hoe trekken sinds, bij zomerdag
Om uw herboren glans te aanschouwen,
De scharen uit van Eisenach.
En zien uw Riddren, Vorsten, Vrouwen,
Uw lieve Heilige, in haar deugd
En lijden, door 't penseel herleven,
Der oude tijden smart en vreugd,
En ernst en jok aan 't licht hergeven;
En in 't onschendbaar ‘Ridderhuis,’
In al haar eenvoud, Luthers kluis!
| |
| |
Met welk een hart en harteklop,
Gaat, God zij lof, nog ongebogen,
Mijn grijsheid mee ter beevaart op,
En ziet wat allen zien met de oogen,
Maar in den geest, met diep gevoel,
Ter eerplaats in de Hooge Woning,
Op haar groothertoglijken stoel,
De Zuster van mijn laatsten Koning,
Wier vorstelijk hart, als ieder weet,
Zijn Volk zoo min als Hem vergeet.
| |
Toelichting.
1. | Winfried. Bonifacius, de Apostel van Duitschland genaamd. 680-755. Reuzige eik. De ‘heilige eik van Geismar.’ |
| |
2. | Vorst op vorst van één geslacht.
De Wartburg werd waarschijnlijk tusschen 1070-80 door Graaf Lodewijk den Springer gebouwd, en bleef tot den dood van den laatsten van zijn Huis de verblijfplaats der Landgraven van Thüringen. Deze laatste was Hendrik Raspe, die zich door Paus Innocentius IV tot het aannemen van de Roomsche koningskroon, tegenover Frederik II, verleiden liet. |
| |
3. | Heete kamp op dood en leven.
De z.g. Wartburg-krijg, 1206 of 1207; hoogst ernstige wedstrijd onder Landgraaf Herman, door de voornaamste dichters van dien bloeitijd der middel-hoogduitsche poëzie aangegaan, en in een omstreeks 1300 ontstaan middel-hoogduitsch gedicht (Kriec van Wartburg) bezongen. |
| |
4. | De heilige Elizabeth: dochter van den Hongaarschen Koning Andreas, gemalin van Landgraaf Lodewijk den Heilige, zoon van Landgraaf Herman.
Haar voorbeeldeloos en boven vermogen weldadig leven deed velen het hoofd schudden en kon ook de berisping haars gemaals niet altijd ontgaan. Het wordt verhaald dat zij eenmaal met een korf vol levensmiddelen, voor hare armen bestemd, en onder haar kleed verborgen, den Wartburg afdalende, door den Landgraaf ontmoet werd, die haar met blijkbaar misnoegen vroeg, wat zij daar weder wegbracht. ‘Rozen, mijn lieve broeder!’ antwoordde zij, en als de Landgraaf nu met eigen hand de korf opende, waren de spijzen metterdaad in rozen veranderd. |
| |
| |
5. | Jonker Jörg. Luthers verblijf op den Wartburg onder dezen schuilnaam duurde van 4 Mei 1521 tot 3 Maart 1522. Deze tien maanden waren hem genoeg om, bij veel anderen arbeid, zijn grootsch werk voor het duitsche volk op te zetten, en het daarmede tot de vertaling van geheel het Nieuwe Testament en de Vijf Boeken van Mozes te brengen. Onder hoeveel lichaamslijden en zielestrijd, weet men. |
| |
6. | Afscheid van zijn hooge Heeren.
In 1440 hield de Wartburg op de zetel zijner bezitters te zijn, en werd hij, door dezen verwaarloosd, niet dan door een kastelein of slotvoogd bewoond. De torens werden tot een toe gesloopt, en de steenen wallen door houten overdekte verdedigingsgangen vervangen. |
| |
7. | Nieuwe Meesters.
Het was de kunstlievende Karel Alexander, Groothertog van Saksen Weimar, door wien de grootsche uit en inwendige restauratie van den vervallen Wartburg sinds 1835 overlegd, in 1847 aangevangen en krachtig doorgezet werd. |
| |
8. | Ridderhuis.
De van den eigenlijken Hofburg onderscheiden Voorburg, bestemd ter huisvesting van een gedeelte der Dienaarschap, en ter herberging van vreemde Ridders. |
| |
9. | De Zuster van mijn laatsten Koning. Wilhelmina Maria Sophia Louise, Prinses der Nederlanden, gemalin van den Groothertog van Saksen Weimar Eisenach; wier werkdadige belangstelling in haar Vaderland bij alle gelegenheid krachtig blijkt. |
Voor uitvoeriger toelichting op alle punten, zij het mij vergund te verwijzen naar mijn proza-opstel De Wartburg; Verscheidenheden, meest op Letterk. Geb. IIe deel 2e dr. bl. 151-188.
|
|