Gedichten. Nog eens winterloof en Dennenaalden(1904)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Het hoogwoud. Leve 't Woud, leve 't Woud! Dat het groei, dat het bloei Leve 't Woud op de hoogte der bergen, Waar het bronnat der beken zijn wortel besproei, En zijn toppen den hemel doe tergen! Leve 't Woud, leve 't Woud, van de zonne doorspeeld, Die de stammen van beuken en dennen Met haar kantlichten treft, en haar cirkelrond beeld Honderdvoud op het pad doet herkennen! Leve 't Woud, dat den bodem, die 't voedt, op zijn beurt Weer versterkt met de spijs van zijn blaren, En, van bloemen doormengd en van bezies doorgeurd, Hem verbergt onder klimop en varen; Waar aan de oevers der spranken vergeet-mij-niet lonkt, En violen de hoogten beklimmen, Waar met bloedroode kelken de vingerhoed pronkt, En het hertshooi zijn sterren laat glimmen! Leve 't Woud met zijn wond'ren van moed en van kracht, Dat niet schroomt door 't gesteente te boren Met zoo sober een schoonheid, zoo statig een pracht, Als een ernstig gemoed mag bekoren; Met zijn plechtige stilte en ontroerend gezuis, Als de wind door de toppen komt zweven! Leve 't Woud, dat ik daaglijks eerbiedig doorkruis! God zij lof, die me er kracht toe blijft geven! Hohwald (Vogezen); Augustus 1887. Vorige Volgende