Gedichten. Deel 2(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Elk vogeltje zingt zoo als 't gebekt is. De kraai dacht altijd dat hij kraste; Maar, op het jongst poëtenmaal, Toevallig vliegend door de zaal, Hoort hij dit spreekwoord, dat hem paste; Dies vloog hij naar den nachtegaal, Om hem het lidmaatschap te vragen Van 't groot concert van bosch en hagen. De zanger sprak: Mijn lieve hart, Gij zijt een deftig heer in 't zwart, En zeer beroemd door 't disputeeren; Maar schaatren, orglen, kwinkeleeren, En galmen over bosch en veld, Met een geluid dat trilt en zwelt, Dat schuilt zoowaar niet in die veeren! - Zwijg, riep de kraai, verwaande gek! Dat kweelen, orglen, schaatren, schallen, Kunt gij niet slechts, wij kunnen 't allen, En ik ook; want ik heb een bek. Vorige Volgende