Gedichten. Deel 2
(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend
[pagina 261]
| |
Met lachje en zoet gekoos hielp zij haar tooi volmaken,
En leidde haar ter feest met toegenegen trots;
En schoon bij d' afscheidskus de dierste banden braken,
Zij rukte met een lach zich los.
Zij wil geen blijden dag verbittren met haar weenen,
Haar lieve zuster niet in droef heid weg doen gaan;
Daar rolt het rijtuig aan, en voert de dierbre henen,
Maar kan zij nu haar smart weerstaan?
Zij roept den tijd terug, aan 't zusterhart gesleten,
Dat vriendlijk hart, met haar in vreugde en droefheid één,
De witte rozenkrans ligt aan haar voet versmeten,
De speelnoot bleef bedrukt alleen.
|
|