Gedichten. Deel 2
(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekendKeetjes verjaardag.Hoog waait de vlag, op 't vroolijk feest
Van 't aangebeden kindGa naar voetnoot1),
Geen schepsel wordt er meer bemind
Dan Keetje Van Foreest;
Men viert op 't Huis geen blijder dag;
Hoog waait de vlag!
De vreugde is als haar liefde groot
In Moeders teeder hart;
| |
[pagina 256]
| |
Het kindjen, afgewacht met smart,
Ontwies aan allen nood,
En dartelt in de blijdste jeugd;
Groot is haar vreugd!
De broers en zusters, even teer,
Omhelzen 't vroolijk wicht,
Lief Nichtje dekt haar rond gezicht
Met kusjes, keer op keer;
En de oude BramGa naar voetnoot1) van blijdschap beeft
Dat hij 't beleeft!
Het halve dorp is even blij
En viert het jarig kind;
Men komt het toonen hoe men 't mint,
Uit hoeve en pastorij!
En elk neemt deel in 't blij gedruisch
Van 't ‘Groote Huis.’
Daar staat de feestdisch aangericht,
Omringd van blij gewoel;
In 't midden, op versierden stoel,
Aanschouwt men 't vriendlijk wicht,
Daar heerschen vreugde, scherts en lach:
Wat blijder dag!
Maar 't donkergroene vat besluit
Des Rijnzooms schat en roem;
Van boven is het enkel bloem,
Van binnen geur en kruid;
En 't biedt, door de open hevelkraan,
Den feestdronk aan.
‘Zij leve!’ klinkt de luide kreet:
‘Zij leve lang en blij!
Haar Moeders Trooste blijve zij
In alle smart en leed!
Zij leve vroolijk jaar bij jaar!
God zegen haar!
Hoog waait de vlag, op 't vroolijk feest
Van 't aangebeden kind;
Geen schepsel wordt er meer bemind
Dan Keetje Van Foreest;
Men viert op 't Huis geen blijder dag;
Hoog waait de vlag!
|
|