Gedichten. Deel 2(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Margarita. (Parel.) Geestige lipjes en oogjes vol vreugd, Zieltje vol leven, blijmoedige jeugd! Werpt gij rondom u zoo vroolijk een licht, Dat gij verheldert het donkerst gezicht? Waar Margarietje de voetjes maar zet, Blijdschap en lachjes verzelien haar tred; Waar zij maar opent haar sneeuwige hand, Tuimelt een regen van bloemen in 't zand; Bloemen van Scherts en van vriendlijk Vernoft, Schooner dan die, waar de zomer op stoft, Fleuriger, kleuriger, geutriger dan Schilder of dichter ze tooveren kan. Trotsch moet hij wezen, gelukkig en rijk, Wien zij maar geeft van haar vriendschap een blijk; Maar hij, wiens klachte zij eenmaal verhoort, Neen! voor diens rijkdom heeft niemand een woord. Is Margarietje een goudene schat? Of een juweel in den goudglans gevat? Weg met metalen en kantigen steen! Zij heet een Parel; ook is zij er een! Vorige Volgende