Gedichten. Deel 2(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende De zeven kruiswoorden. Matth. xxvii. Mark. xvi. Luk. xxiii. Joh. xix. Als men Jezus heilge handen aan d'onheilgen kruispaal sloeg, Was het heerlijk om te aanschouwen hoe Hij smaad en smart verdroeg; Bij het klinken van den hamer, die Hem hand en voet deed bloên, Bad Hij: vader! o vergeef 't hun die niet weten wat zij doen. Als de nevens Hem gekruiste aan zijn onschuld hulde deed, Vond hij Hem, hoe afgemarteld, nog tot liefde en troost gereed; [pagina 233] [p. 233] Ja, die bede vond genade: ‘Heer, gedenk hierna aan mij!’ heden zult gij, sprak de Heiland, 't paradijs zien, aan mijn zij. Als de Heiland aan het kruishout tusschen aarde en hemel hing, Zag Hij nog zijn lieve Moeder en zijn liefsten Volgeling; Vrouwe, sprak hij, zie uw zone! daar Hij 't oog op dezen sloeg; Toen, tot dezen: zie uw moeder! 't Was voor haar en hem genoeg. Als de duisternis den heuvel met een dikken mist omtoog, Die den mond der spotters snoerde en hun hart met schrik bewoog; Toen, in 't uiterst der benauwdheid, met een schrikkelijk geluid, Riep de Heer het: eli eli, lama sabachtani uit. Als des Heilands eind genaakte, en het scheidend levenslicht Nog de laatste flikkring spreidde voor zijn halfgebluscht gezicht; Sprak Hij voor de vijfde male, uitte zijn verschroeide borst De eerste klachte tot zijn beulen in het deerniswaard: mij dorst! Toen was 't oogenblik op handen, dat een eind maakte aan zijn lot; 't Oogenblik, dat aarde en hemel zou verzoenen, ons met God; Als de profetie vervuld was, en het vlekloos Lam geslacht: Jezus riep met groote stemme 't menschenreddend: 't is volbracht. Nog één woord klinkt van zijn lippen, eer zijn hoofd ter nederzijgt; Eer zijn afgefoolde boezem van den bangen doodssnik hijgt; Vader! roept Hij, in uw handen geef ik over mijnen geest! Daarop stierf Hij; smart en lijden, dood en doodsangst was geweest. B. Vorige Volgende