Gedichten. Deel 2(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Simon van Cyrene. Luk. XXIII v. 26. Hij gaat den dood voor de oogen treden, Aan d'eindpaal van zijn moeilijk pad; Wèl heeft Hij leeds genoeg geleden, Sinds Hij den Hof der Smart betrad! Hij heeft hun lastertaal verdragen, Hun schimp, hun spot, hun doornenkrans, Hun vuistslag en hun geeselslagen; Hij torst hun schandlijk kruishout thans. [pagina 231] [p. 231] Hoe wordt die leest, zoo naamloos edel, Door zoo gevloekt een last gedrukt! Hoe houdt Hij d'eens zoo hoogen schedel Vermoeid en flauw ter aard gebukt! Dit is te veel! Na zoo veel plagen En ziel en lichaam aangedaan, Nog 't gruwelhout te moeten dragen, En 't rijzend voetpad op te gaan. Zoo langzaam droegen Hem zijn voeten, Zoo moeizaam viel de weg ter dood, Dat hun, die Hem geleiden moeten, De traagheid van zijn tred verdroot; Als Hij nu krachtloos neerzonk, grepen Ze een vreemdling aan, voor Hem bereid Het kruis ten heuvel op te slepen, Waarheen de weg des jammers leidt. Waarom uit allen u gekoren, Cyrener, die van d'akker keert? Omdat ge een lakend woord doet hooren? Omdat u 's Heilands moeite deert? Omdat ge een lijder durft beklagen, Die dus zijn doodsuur tegenging? Omdat uw oog hen schijnt te vragen: Waartoe ook déze foltering? Omdat een traan blinkt in uw oogen? Of wijl ge uw oogen sluit en dekt, Zoo ras de stoet komt aangetogen, Die naar de afschuwbre strafplaats trekt? Omdat ze in uw verteederd wezen, Uw blikken op den Heer gevest, Een liefde voor den lijder lezen, Wel gaarne tot zijn dienst geprest? Maar wat u tot die taak mocht nopen - Een schoon, een heerlijk voorrecht was 't; De Liefde kon niets lievers hopen Dan zich te kwijten van dien last. O, Heilig was de dienst voorzeker Uw hart, en zalig boven maat; Een zoete droppel in den beker Van die zijn doodsuur tegengaat! Dat valt aan geenen der getrouwen, Geen der Disciplen meer te beurt; - Zij blijven achter en aanschouwen Hun Heer, met oogen rood getreurd; [pagina 232] [p. 232] Maar ach! zij mogen niets dan klagen, Van Hem en van zijn kruis geweerd; - O, Had een Petrus 't mogen dragen, Wien schuldbesef het hart verteert! Een andre Simon mag het torsen; Het eenigst vriendelijk gelaat, Te midden van de wreede' en norschen, Wier kring zich om den Heiland slaat; En de eenge die met medelijden Op d' armen lijder nederblikt, En van een deel Hem wil bevrijden Van wat de boosheid heeft beschikt. Hem, die in alle ramp en nooden De liefste en trouwste helper was, En meer dan bijstand heeft geboden. De smart vertroostte, en 't leed genas; Hem, die den zwakke niet liet kermen, Maar heeft gesteund en opgericht, Hem toont hij heden zijn erbarmen, - O Zoete dienst, o diere plicht! En Simon! was het u aan 't harte Niet wel en zalig na dien tijd? Bleef niet voortaan, in vreugde en smarte, Uw leven aan den Heer gewijd? Verscheen niet vaak voor uw gedachten, Heeft u in 't sterfuur niet verkwikt, Het vriendlijk dankend oog des Zachten, Zooals het u had toegeblikt? Vorige Volgende