Gedichten. Deel 2(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Petrus. Mark. XIV. v. 27-31. en 66-72. Als al de andren van Hem vloden, In dien schrikkelijken nacht, Toen de Heiland door de snooden Werd voor Salems raad gebracht, Heeft zich Petrus willen dragen Als veel moediger en trouw, Tot hij door een slechte vrouw Droevig is uit 't veld geslagen. ‘Eer ik me aan u ergren zoude, Meester, wat u ooit geschied', Eer mij ooit uw vriendschap rouwde, Eer ik uwe zij' verliet, Eerder zou 'k mijn vrijheid derven; Eerder dan ik van u scheid! Heer! zie hier! ik ben bereid Ook den dood met u te sterven.’ Maar op 's Heilands heilig wezen Zich een droevig lachje groeft; ‘Eer de morgen is verrezen, Petrus, wordt uw trouw beproefd. Eer de haan zich tweemaal hooren Doet, als hij voor 't licht ontwaakt, Hebt gij driemaal mij verzaakt!’ Dat klonk hard in Petrus ooren. Schoon hij uitviel met den zwaarde, In uw hof, Gethsémané! Toen de schrik ook hem vervaarde, Vlood hij met de broedren mee. Maar weer schaamt hij zich dat vlieden, En hij dringt zich in den stoet, Die aan Jezus koelt zijn moed, Als de Priestren zich berieden. Dies hij 't schouwspel overblikte, Waar geen mensch aan keeren mag; Toen een dienstmaagd hem verschrikte, Die hem diep in de oogen zag; [pagina 227] [p. 227] ‘Hier is,’ klonk het door de zale, ‘Een van die met Jezus gaan.’ ‘Neen!’ sprak Petrus; maar de haan Kraaide luid voor de eerste male. Als hij nu, met bleeke wangen, Siddrend deinsde van de plek, Heeft hem nieuwe schrik bevangen In de poort van 't voorvertrek, Waar de dienaars op hem wezen Als een volger van den Heer; Maar zijn mond ontkende 't weer: ‘Hem was niets gemeens met dezen.’ Telkens banger en bedeesder, Staat hem 't zweet op 't bleek gelaat, Ieder blik maakt hem bevreesder, Ieder woord hem nederslaat. Tòch wil hij zijn angst ontveinzen; Toch, opdat zijn blooheid niet Al te duidlijk zich verried, Als men straks hem af zag deinzen. Maar de woorden, die des Heeren Naam verloochenden dus luid, Om verdenking af te keeren, Brachten door hun klank hem uit. Toen, ten uiterste gedreven, Zwoer hij met een dieren eed.... Als de haan zijn morgenkreet Andermaal heeft aangeheven. Petrus! hoe heeft dat geklonken In uw ooren, in uw ziel? Hoe de blik u toegeblonken, Die van Jezus op u viel? Ach! daar vliedt gij siddrend henen, Tot in 't innigst hart verplet, Om uw trotsche zwakheid met Bittre tranen te beweenen. B. II. Schrei Petrus! laat uw tranen stroomen. Beween uw kwaad! De trots is vóór den val gekomen, Als 't doorgaans gaat. [pagina 228] [p. 228] Schrei uit dan om uw schuld te boeten! Al kunt gij nu Niet vallen aan des Meesters voeten, Toch ziet Hij u. Toch weet Hij dat uw hart van rouwe, Van droefheid breekt, En kiemen van een beter trouwe In 't binnenst kweekt. - O Mochten wij van Petrus leeren Ons hart doorzien! Daar is verloochening des Heeren Niet vreemd misschien. Maar ieder die zich zelf veroordeelt, Als Hem ontrouw, Die zie op Petrus, en op 't voorbeeld Van diens berouw. B. Vorige Volgende