Gedichten. Deel 2(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Jezus wandelt op de zee. Matth. XIV. v. 22-32. I. Op de golven treedt de Heer. Heeft der Jongren stoet den nacht In het scheepken doorgebracht, Op 't onstuimig meer; Hebben ze, op der waatren schoot, Vaak gesidderd voor den dood: Op de golven treedt de Heer; In den donker zien zij Hem. Stormwind! smoor uw luide stem! Vlij voor Hem u neer! Waatren! effent voor zijn voet 't Schuimig hobblen van uw vloed. Op de golven treedt de Heer. Hij, der elementen vorst, Treedt de waatren op de borst; Vergt hun hulde en eer; Ziet, waar Hij de voeten zet, Huivert de eerbied door hun wed. Maar der Jongren harte beeft. Dreigt hun erger leed misschien? Is 't een spooksel dat zij zien, Langzaam aangezweefd? Neen, verdoolden! 't is de Heer, Die u wandlend naakt op 't meer. [pagina 198] [p. 198] Op de golven treedt de Heer, Eensklaps wordt zijn stem herkend. ‘Vreest niet,’ zegt Hij, ‘want ik ben 't; Ik kom tot u weer.’ O, Hoe onbeschrijflijk zoet Streelt dat woord hun bang gemoed! II. Petrus wandelt op de zee. Vaak doet een al te groote moed Met overijling handelen. Dat dunkt een vuurgen Petrus goed, Gelijk men op het droge doet, Ook op de zee te wandelen. En driftig roept hij uit en blij, En is reeds half beneden: ‘Heer, zijt gij 't zelf? gebied dan mij Tot u te komen, om als gij Op 't water voort te treden.’ De Heer, als men met kindren doet, Geeft toe aan Petrus bede; En noodt hem tot zich op den vloed; En ijlings daalt hij af met moed, En waagt een eerste schrede. Maar als hij op de baren staat, Die hem gedwee ontvangen, En ziet hoe fel de golfslag slaat, En hoort hoe hoog de stormwind gaat, Heeft hem de schrik bevangen. Daar wijkt het water voor zijn voet, Daar dreigt hij weg te zinken; Ach, laag gezonken was zijn moed! ‘Heer!’ roept hij, ‘red mij van den vloed, Behoed mij voor verdrinken!’ Maar Jezus grijpt zijn hand met macht, En houdt den drenkling boven; ‘Gij hebt gewankeld,’ zegt hij zacht, ‘Hoe zwak, o Petrus! is uw kracht, Hoe weinig uw gelooven!’ Hij klimt in 't schip. 't Is stil op 't meer. De stormwind is gevallen. [pagina 199] [p. 199] En aan de voeten van den Heer Zinkt Petrus met de broedren neer; En Hem aanbidden allen. Vorige Volgende