Gedichten. Deel 2(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende De Samaritaansche vrouw. Joh. IV. v. 1-43. I. Verbaast ge u dat een Joodsche man U toespreekt om een teug te vragen, En al den haat vergeten kan, Uw volk door 't zijne toegedragen, En niet terugtreedt voor een dronk, Die uw verachte natie schonk? Samaritaansche! hoe veel meer Zal zich uw hart verwondren moeten, Als gij den Christus en den Heer In Hem erkennen zult en groeten, En weten dat gij laven mocht, Die allen laaft met levend vocht. ‘Ja, wien de bron van Jakob drenkt, Zal ras weer dorsten als voordezen; Maar 't eeuwig water, dat Hij schenkt, Zal eens voor al voldoende wezen. 't Is een fontein, die eeuwig springt, Wier laafnis heel de ziel doordringt.’ Gij weet niet wat dat woord beduidt; Maar 't harte trekt naar zulk een toge. ‘Geef Heer,’ dus roept gij haastig uit, ‘Dat ik mij daaraan laven moge!’ Gij weet niet, vrouwe! wat gij vraagt; Maar Hij verhoort, zoo 't Hem behaagt. En als Hij in uw harte leest, Die in ons aller hart kan lezen, Daar gaat het licht op voor uw geest: ‘Die Ziener moet de Christus wezen!’ Gij hebt in Hem geloofd! - Welnu, Het Levend Water vloeit voor u. [pagina 186] [p. 186] II. En eensklaps, met een blij gemoed, IJlt zij ter stad op vlugge voeten, En noopt een breeden vriendenstoet, Dat zij den Christus needrig groeten, Wien niets verborgen is op aard, Die allen alles openbaart! En spoedig is een groote schaar Tot Jakobs bornput uitgekomen, En heeft den hoogen Heiland daar Met stil gelooven aangenomen; Hun eenvoud, die geen twijfel kent, Is needrig tot den Heer gewend. Dit ziet de Heiland, blij van zin. Zijn oogst is heerlijk in dees oorden! Gewillig keert hij tot hen in, Verkwikt hun 't hart met levenswoorden; En opent gaarn voor vrouw en man De bron, die allen laven kan. Daar bleek de waarheid van dat woord, Dat God den kleinen openbaarde, Wat nooit gezien werd of gehoord Door de opgeblazenen der aarde, Wier arme wijsheid, in haar trots, Zich ergert aan de wijsheid Gods. Twee dagen toeft Hij nog en leert In 't land der van den Jood gehaten! En menig hart, tot Hem bekeerd, Heeft nooit of nimmer Hem verlaten; En menig vroom Samaritaan Is in 't geloof ter rust gegaan. Neen, niet slechts schapen van den stal Van Isrel wil de Heiland weiden, Die eens geheel de wereld zal, Met d' eigen staf, ter drenkplaats leiden; Hij, Aller Herder, Aller Hoofd, Zij tot in eeuwigheid geloofd! Vorige Volgende