Gedichten. Deel 2
(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend
[pagina 183]
| |
Hier spreekt de vreugd uit oog en mond;
Hier gaat de gulle beker rond;
Hier viert de welvernoegde geest
Een schoon, een hartlijk bruiloftsfeest.
Ook Jezus plaatst zich aan den disch;
Geen vreugde geeft Hem ergernis.
Daar, waar m' in eerbaarheid en deugd,
Zich in den huwlijksband verheugt,
Die trouwe harten saamverbond,
Daar blikt hij zacht en minzaam rond,
Daar zegent hij met milden zin
Het feest der vriendschap en der min.
Hij, die op God vertrouwt, wiens hart,
Door ondeugd niet bezoedeld werd,
Die niemand kwelt, die niemand haat,
En de armoe nooit verlegen laat,
O hem verbiedt de wil van God
Niet, luid te juichen in zijn lot;
Gods Zoon zelfs deelt, met blijden geest,
In 't zoet van zijn gezegend feest.
De Gastheer ziet, met blij gezicht,
Den langen feestdisch aangericht,
En let wel op of iedereen,
Als hij, vernoegd is en tevreên,
En let wel op of ieder vriend
Naar eisch verkwikt wordt en gediend,
En ze allen blijde en vroolijk zijn;
En eensklaps - daar ontbreekt de wijn.
Als dit des Heilands moeder ziet,
Verzwijgt zij 't voor den Heiland niet;
En ijlings voert m', op Zijn bevel,
De watervaten naar de wel,
En vult ze, met een rappe hand,
Met helder vocht tot aan den rand.
Maar als men nu een beker nat
Geschept heeft uit het eerste vat,
Zooals de Heiland had begeerd -
Zie, 't is in eedlen wijn verkeerd!
Hoe moest het hun om 't harte zijn,
Die proefden van dien wonderwijn!
Hoe staarden zij den Heiland aan,
Die 't vriendlijk wonder had gedaan,
En zooveel macht en heerlijkheid,
In liefde, had ten toon gespreid!
Zoo dit zijn eerste teeken was,
De Heiland bleef zichzelf gelijk;
| |
[pagina 184]
| |
Het zij hij lijdenden genas,
De macht verbrak van Satans rijk,
't Licht aan geboren blinden gaf,
Of dooden opriep uit het graf:
Zijn wondren waren liefde als Hij; -
Nog is die liefde ook ons nabij.
|
|