Gedichten. Deel 2(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Armoe. Ik wou dat 'k had Een grooten schat Van guldens en van zeeuwen; Ik lei daarom mijn werk niet neer, Noch zou gaan leven als een heer, Of als een luiaard geeuwen. Ik zond mijn zoon Niet met der woon Naar Leiden op studeeren, Noch hing mijn kinders en mijn wijf Een kapitaal van goud aan 't lijf, Of opgepronkte kleeren. 'k Bleef bij mijn vak; 'k Zou geen gemak Voor dat ik oud werd wenschen; [pagina 95] [p. 95] Maar weetje wat ik liever wou: Het is van 't jaar zoo'n bittre kou, Voor zooveel arme menschen. Ik hielp zoo graag, Maar voel gestaag Mijn zakken plat en ledig; Nu wensch ik ieder oogenblik, Dat al wie meer bezit dan ik Der armen nood bevredig. Vorige Volgende