Gedichten. Deel 2(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 94] [p. 94] Meidag. Nu draaide 't windje, met de zon, Door 't oosten heen naar 't zuiden; Dat is zoogoed als 't wezen kon, Voor boer en buitenluiden. Het blaadje rolt zich uit den knop, Het veld wordt groen, het zaad schiet op, De nachtvorst zal 't niet plagen; Wij krijgen warme dagen. Wij hebben lang genoeg gezucht, Als werden wij vergeten; Daar komt op eens de zachte lucht.... Nu willen wij 't niet weten, Maar menigeen heeft vaak gezegd: Die kou is naar, dat weer is slecht! Als moesten wij 't niet loven, Als kwam het niet van Boven. Nu staan wij daar beschaamd, niet waar? Hoe zullen we ons verschoonen? De lucht is warm, de lente is daar, Het groen komt zich vertoonen. Och, lieve Heer! zie gunstig neer! Wij klagen nooit ons dagen meer; Wij willen dankbaar leven; Och Heer! wil ons vergeven! Vorige Volgende