Gedichten. Deel 2(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Meizang. Aan Aleide. O, gij zijt jong; gij zijt jong; gij zijt jong! Lieve, hoe schoon is de lente der aarde! Groen is de heuvel en bloeiend de gaarde; De ader der kracht en des levens ontsprong. 't Sluierdun loover van beuken en berken Wappert om takken, van 't windje gekust; Vroolijk ontwaken tot leven en lust Klinkt in de liedren en ruischt in de vlerken. Als gij den gloed van het hemelsche blauw, Hier onderschept door het lommer der boomen, Daar, in zijn kracht, over 't grasperk ziet stroomen, Kleurig van bloemen en blinkend van dauw; Als ge, in genot en bewondring verloren, Waar gij den voet zet op 't geurige mos. [pagina 63] [p. 63] Dwaalt door de slingrende paden van 't bosch, Schromend het ruischen uws kleeds te doen hooren, Dat het den zang van een vogel zou storen, Waar hij zich wiegt op een lageren top; Als gij de riekende sneeuw dezer dagen Donzig ziet rusten op boomgaard en hagen; Als gij de meibloem bespiedt in haar knop; Als gij u bukt naar uw blauwe violen, Gistren in klemmende windsels verscholen, Maar met den morgen verlost van haar wrong: Lieve, temidden van loover en bloesem, Is daar geen vroolijke stem in uw boezem: ‘O, gij zijt jong; gij zijt jong; gij zijt jong?’ Lente des levens! O, lente van vreugde! Lente van schoonheid, van frischheid, van kracht! Feesttijd voor alles wat zoet is en zacht, Voor wat ooit zinnen en harten verheugde! Lente van weelde, van lust, van genot, Schittrende blikken en blozende wangen! U voegen bloemen en blijde gezangen, Adem des levens, en zegen van God! Heerlijker weelde is daar nimmer te smaken, Zoeter bewustzijn of zaliger vreugd, Dan dat vervoerend besef onzer jeugd, Als wij tot leven en lieven ontwaken!... O, gij zijt jong; gij zijt jong; gij zijt jong! Lieve, hoe schoon is de lente der aarde; Maar voor mijn hart had zij leven noch waarde, Zoo niet haar stem in uw binnenst weerklonk! Vorige Volgende