Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Goede voornemens: Ik ben nu nog jong en teêr, Weet niet hoe mij God zal leiden, Daarom wil ik meer en meer Mij op alles voorbereiden. Worde ik immer rijk of groot, Ik wil andrer lot verzachten, d' Armen deelen van mijn brood, En geen Mindren ooit verachten. Waar men hulploos is of zwak, Wil ik troost en bijstand geven, En niet slechts voor mijn gemak, Maar tot nut van velen leven. Als ik schimp of smaad ontmoet, 'k Zal met schimp noch smaad betalen; Zacht geduld is wel zoo goed; Mocht het mij daar nooit aan falen! Hoor ik leugens, zottepraat, Vloeken, zweren, dergelijken, 'k Zal, als geen vermaning baat, Zulk gezelschap snel ontwijken. [pagina 302] [p. 302] Blijft mijn staat gering en klein, 'k Wil door stille plichtbetrachting, Zedig, needrig, eerlijk, rein, Aanspraak maken op elks achting. Valt mij krankte of armoê toe, 'k Hoop men zal zich dan ontfermen, Even als ik, blij te moê, Kranken hielp en gaf aan de armen. 'k Doe met opzet niemand leed; 'k Wil ook niet te licht gekwetst zijn; 't Kwaad, daar ik geen raad voor weet, Stil te dragen zal het best zijn. 'k Zorg maar dat ik meer en meer Slecht humeur en driften doode, En al wat verkeerd is weer, Zij 't ook overal de mode. Kwade mode voert ter hel. 'k Wil haar speelbal nimmer wezen. Hij alleen leeft waarlijk wel, Die den dood niet hoeft te vreezen. Vorige Volgende