Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende De roos. Hoe schoon is de roos! Op het kleed der natuur Een sieraad, daar zij wel op mag bogen! Maar de kleur van haar blaadren verbleekt in een uur, Zij verwelkt in een dag voor uwe oogen. Doch één eigenschap heeft zij, een deugd, en zij wordt Boven andren er luid om geprezen; Als haar kleur gansch verbleekt is, haar bloemkroon verdord, Blijft haar geur nog zoo zoet als voordezen. Even broos als de rozen zijn jonkheid en schoon, Hoe zorgvuldig wij beiden ook kweeken; Haast verschieten de blosjes op voorhoofd en koon Onze frischheid en glans zijn geweken. Dat mijn hart dan niet trotsch zij op schoonheid of jeugd, Die ik eenmaal en schielijk zal derven, Maar verwerve ik me een naam door mijn godsvrucht en deugd, Die nog riekt als een roos, na mijn sterven. Vorige Volgende