Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Gehoorzaamheid aan de ouders. 't Kind, dat godvruchtig wezen wil En gaan op 't pad der deugd, Zwijge, als zijn ouders spreken, stil, En doe hun wil met vreugd. Vernaamt gij niet wat straf hem wacht Van een rechtvaardig God, Die 't vaderlijk gebod veracht, Zijn moeders raad bespot? Wat schuld zijn misdaad in zich sluit? Wat vloek hem volgen moet? ‘De rave pikk' hem de oogen uit. En de arend zwelg zijn bloed!’ Maar 't kind, dat God en Gods gebod In de ouders eert, verbeidt Op aard een rijk gezegend lot, Nog meer in de eeuwigheid. Vorige Volgende