Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 287] [p. 287] De alles ziende God. O God, uw aldoordringend oog Kan niemand ooit verblinden, En waar ik mij verbergen moog, Gij zult mij altoos vinden. Al 't kwade metterdaad begaan, Of met het hart bedreven, Elk zondig woord, den mond ontgaan, Staat in uw boek geschreven. En eenmaal treedt gij in 't gericht; Gij zult niet altijd zwijgen; Al dit verkeerde komt aan 't licht En zal zijn loon verkrijgen; Tenzij ik uw genade zoek, Vergiffenis verwerve, En gij mijn misdaân uit uw boek Wilt wisschen, eer ik sterve. Zoo 'k mij mijn zonden waarlijk schaam, Zoo zij me oprecht doen treuren, En 'k tot u kom in Jezus naam, Zal mij dit heil gebeuren. Maar dat ik tegen 't kwade waak En strijde t' allen dage, Dat blijft altijd de groote taak. Waarin ik nooit vertrage! Vorige Volgende