Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Voortreffelijkheid der Heilige Schrift. Mijn God, ik sla uw werken gade, En zie uw heerlijkheid, waar ook mijn oog zich vest; Maar al uw wijsheid en genade Leert mij het Boek der boeken best. De starren schittren tot uw eere; Uw lof verkondigen de heemlen overal; Maar hier wijst mij uw goede leere Hoe ik ten hemel ingaan zal. De velden zijn bedekt met koren; De halmen ruischen en verkonden: ‘God is goed:’ Hier rijzen oogsten uit de voren Tot voeding van mijn diepst gemoed. Hier zijn mijn kostelijkste schatten; Hier is de bron van troost, van kracht, van hoop, van deugd. Och dat ik beter mocht bevatten Hoe rijk ik ben, reeds in mijn jeugd, Gods heilige geboden leeren Mij wie ik wezen moet en niet ben tot mijn smart; En 't opgerichte kruis des Heeren Spreekt van vertroosting tot mijn hart. [pagina 286] [p. 286] Dat God zijn Zoon, zijn Eengeboren, Gegeven heeft aan de aard, en mijn behoud in Hem, Dat laat mij slechts de Bijbel hooren, Dat spreekt tot mij geen andre stem. O Bijbelboek, u wil ik eeren; 'k Wil, bij uw heilig licht, mijn pad geloovig gaan, En van den goeden God begeeren U altijd beter te verstaan. Vorige Volgende