Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Dank voor geboorte en opvoeding in een christenland. O God, Gij schenkt mij juichensstof! Mijn vroegste jeugd zij U gewijd! 'k Begin mijn leven met uw lof; Hij vergt geheel een levenstijd. Uw milde goedheid gaf mij 't licht Op Neerlands vrijen, blijen grond; Daar hebt ge uw' Zoon een Kerk gesticht, Daar wordt uw godlijk Woord verkond. Mijn Vaderland - nooit ruilde ik dat Voor 't weeldrigst oord, de rijkste kust! 't Bevat een eindloos grooter schat Dan in eens goudmijns aadren rust. Hoe diep beklaag ik 't arme kind, Dat woont waar de afgodsdienst regeert, Geen Bijbel kent, geen Heiland vindt, En uw gebod niet kennen leert. Hier ben ik in uw naam gedoopt, Hier richt men naar uw Woord mijn schreên; Zoo 'k niet zoo goed word als men hoopt, Het zal mijn schuld zijn, mijne alleen. Klaar wordt door mij de stem verstaan, Die mij ten weg des levens noodt, En duidlijk wijst uw Woord mij aan Elk pad dat afhelt naar den dood. Uw lof moet op mijn lippen zijn, Voor zoo veel trouw, genadig God! Welk een afschuwlijk hart is 't mijn, Als 't ooit met zulke weldaân spot! Vorige Volgende