Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Dank aan God voor onze verlossing. Geprezen zij de wijze macht, De onpeilbre liefde zij geprezen, Die aan het menschelijk geslacht Den weg der redding heeft gewezen! 't Verboden ooft, dat Adam at, Doet heel zijn nakroost kwijnend sterven; Een kind kan ook gevoelen wat Het zegt, de gunst van God te derven. Geloofd zij God! Hij heeft Zijn Zoon, Zijn Eengeboren Zoon gegeven! Die bracht ons van zijns Vaders troon Vergiffenis en eeuwig leven. [pagina 283] [p. 283] Zijns Vaders wet, door ons zoo stout Geschonden, eerde Hij volkomen, Droeg onze zonden op het hout, En doet Gods gunst ons tegenstroomen. O Zie Hem, daar Hij 't graf verliet, Zie Hem ten hemel opgerezen; Ook daar zal Hij de Zijnen niet Vergeten, maar hun Voorspraak wezen; Daar, aan zijns Vaders rechterhand, Zijn Kerk vermeerdren en bewaren, En slaken van den slavenband Die dienaars van de zonde waren. Van daar komt Hij ten oordeel weer; Dan wordt in 't graf Zijn stem vernomen; De gansche wereld ziet haar Heer; En 't heil der heil'gen is volkomen. O Geve God mij, dat ook ik, In dien ontzaglijkste' aller stonden, Den Rechter zien mag zonder schrik, En bij zijn heil'gen word bevonden. Vorige Volgende