Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende O Mihi Praeteritos! ‘Mocht ik nog eens mijn leven over-leven, Hoe anders ware in alles mijn gedrag! Ik zou mijn hart niet weer aan dwaasheen geven, Waarvan ik, veel te laat, de dwaasheid zag. ‘'k Zou kinderlijk mijn kindertijd genieten, Geen andren wensch in 't kinderlijke hart; Verzekerd dat zijn grievendste verdrieten Slechts weelden zijn bij later levenssmart. ‘Mijn jonglingstijd zou 'k niet daar heen doen snellen In velerlei gebeuzel en gedroom; Mijn rijkdom in geen luchtkasteelen stellen, Noch rekenen op Jona's wonderboom ‘Ik zou geen roem, geen ijdlen lof begeeren, Door valschen smaak aan valsch gevoel verkwist; Noch leeren 't laatst wat ik het eerst moest leeren: Eenvoudigheid, en waarheid onvernist. ‘'k Zou niet zoo veel verwachten van de boeken, Niet zoo veel zien door andrer oogen; neen! Ter rechter plaats terstond een wijsheid zoeken, Die nu, na lang een omweg, mij verscheen. ‘De menschen - 'k zou van hen geen vonnis vellen, Naar d'indruk, naar de ervaring van een dag; Met ingebeelde smart mijn ziel niet kwellen, Noch iemands oor met noodeloos beklag. ‘Ik zou’ - Wat zoudt gij, oude dwaas! bedrogen Door d'eigen waan van wijsheid, vroeg en laat? Gij zoudt veel wijzer zijn in eigen oogen, En mooglijk heel wat dwazer metterdaad. Vorige Volgende