Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Uit Shakspere. (As you like it.) De wereld is niet dan een groot tooneel; Acteurs zijn alle mannen, alle vrouwen; Zij hebben hun afwisslende ‘op's’ en ‘af's’; En beurtlings speelt een zelfde vele rollen. Bedrijven zijn er zeven. Eerst een wicht, Schreiend en spijend in malmoertjes armen. Daarna een frissche schoolknaap met een lang Gezicht en riem vol boeken, als een slak Ter dagschool kruipend. Dan mijnheer de minnaai, Die als een ketel stoomt, en voor zijn liefste Een lied vol jammer zingt. Straks, een soldaat Vol barsche vloeken; als een beer zoo ruig; Heel fel op de eer; opvliegend; rasch tot twist; De waterbel van roem en grootheid zoekend Tot in den mond van 't grof geschut. Nu volgt Een raadsheer, dik van buik en onderkin; Het oog gestreng; 't snit van den baard formeel; [pagina 245] [p. 245] Vol wijze spreuken, voorbeelden, citaten. Aldus speelt dees zijn rol. De zesde leeftijd Komt als een maagre Pantalon, op muilen, Een knijpbril op den neus, te voorschijn. 't Vroeger pak Werd wel een huis te wijd voor den scharminkel. De volle borst-stem, eens zoo manlijk zwaar, Kreeg nogmaals 't hooge van een kinderkeel, En schiet al piepende over. 't Laatst tooneel, 't Besluit van 't drukke en voorvalrijke stuk, Is tweede kindsheid; geen geheugen meer! Tand-, oog-loos, oor-loos, smaak-loos, alles loos. Vorige Volgende