Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Iemand aan eene. Mijn lieve beste, Zij zeggen dat gij gansch voor mij geknipt zijt; 'k Zie 't zelf, zoo vaak ik de oogen op u veste. Gij hebt twee oogen, Die altijd vroolijk zien en vol gevoel zijn; Die hebben op mijn hart een groot vermogen. En tusschen dezen Een neusje, nooit voor iemand opgetrokken, Maar dat zijn volkje wel weet uit te lezen. Gij hebt twee ooren, Steeds opener voor 't goede dan voor 't kwade, En met een zwak om mijn geluid te hooren. Gij hebt twee lippen, Die 'k overgaarne kus, en langs wier boorden Ik nimmer iets wanluidends hoorde glippen. Gij hebt twee handen, Die allerhandigst zijn en nimmer ledig. Steeds vaster strenglen zij de liefdebanden. Gij hebt een boezem, Die lieve kindren voedt en sust en koestert, En wangen geeft als frissche rozen-bloesem. Daarbij een harte, Zoo trouw, zoo goed voor mij in al zijn slagen, Dat ik (des noods!) den haat der wereld tartte. Vorige Volgende