Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Aan eene erfdochter. Wie zal u drukken aan zijn hart, U dragen door dit leven? Wie, in des levens zorg en smart, Steun en vertroosting geven? Wie, altoos met dezelfde trouw Voor de eene en uitverkoren vrouw, Wier min zijn ziel verblijdde, Zich stellen aan uw zijde? De man, die dáár een hart toe heeft, Dien zal mijn hart beminnen. Hij zoekt wat God in 't echtheil geeft, En geen genot der zinnen. Maar 't oog, dat op uw schoon slechts vlamt. Op 't edel huis, waaruit gij stamt, Uw rijkdom is geslagen, - Dat kan ik niet verdragen. Hoe teerder 't u zal gadeslaan, Hoe vuriger belezen, Hoe meer de hoon, u aangedaan Me een ergernis zal wezen: Miskenning van uw schoonste schoon Uw besten schat, uw hoogste kroon; Miskenning van den zegen, In uw bezit gelegen. Vorige Volgende