Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Veldbloem en kasbloem. De bloemkens langs de wegen, Die ken ik meest alle bij naam; Zij lachen mij vriendelijk tegen, Zij groeten mij al te zaam. De bloemen achter de ramen, Omdat ik haar namen niet weet, Die schijnen zich mijner te schamen, En momplen: ‘Die domme Poëet.’ Uw dienaar, preutsche prinsessen! Gij zijt schoon, zijt bevallig, vol vuur; Maar gij eischt nog al vijven en zessen, En verkoopt uwe gunsten wat duur. Pronkziek volkje uit Japan en Bengalen, Dingt om prijzen van zilver en goud! Ik wil ook u mijn hulde betalen, Maar mijn hart, o mijn hart laat gij koud. - Goeden dag, Madeliefje! Gouddropje! Eerenprijsje, zoo zedig en zacht! Zegt eens gauw: sliept gij zoet in uw knopje, En wat weer of gij heden verwacht? [pagina 217] [p. 217] Eerenpr. ‘Goeden morgen! wij sliepen als rozen.’ - Goudd. ‘En het weer wordt vandaag vast heel mooi.’ - Madel. ‘'k Heb een plaatsje aan uw knoopsgat gekozen, Waar ik stervend mijn bladertjes strooi.’ Vorige Volgende