Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Vondels borstbeeld, in mijn studeervertrek, met violen versierd. - Ghy Nymfen, breit een stool Van bloemen dien, die 't licht eerst zag in een viool, En sedert, kiesche bie, versmaende alle andre tuinen. Op Pindus heuvels en zijn spickelige kruinen Gestadigh nekter zoog, Vondel. Willem van Nassau's Geboorte. - mijn geboortstad Keulen. Daer heb ik eerst om honigh uitgevlogen, Omtrent den blonden Ryn, Beplant met Rynschen wijn, En als een bie riolendau gezogen. Vondel. Olijftak. Aan Gustaaf Adolf. Van den vondel [is] te Keulen, in de straat genaamd de Wijsgas, daar de Viool uithing, geboren. Brandt. Het leven van Joost van den Vondel, bl. 8. Die in een viool geboren werd, Violendauw heeft gezogen, Staat hier, op 't wenschen van mijn hart, Met een slinger violen omtogen. [pagina 216] [p. 216] Een Stichtsche jonkvrouw heeft dat gedaan. Hoe zal ik naar waarde haar danken? Kom, Vader Vondel! hef zelf eens aan Met de oude Vondélische klanken. Gij zwijgt; uw lippen blijven stil En strak, als uw appellooze oogen? Het faalt u wel niet aan goeden wil, Maar enkel aan vermogen. Ook mij, al ben ik niet van steen, Al zal ik er nimmer in pralen! Dies moge een erkentlijke handdruk alleen De schuld onzer harten betalen. Een handdruk, die haar dankbaar zegt, Waar de eeuwen het zegel op drukken: ‘De hand, die dichters bloemen vlecht, Is waardig de schoonste te plukken.’ Vorige Volgende