Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Twee wrakken. (Naar Hermann Ling). In 't hoogste Noorden ligt een schip in d' opgestapeld ijsberg vast; De manschap slaapt op 't open dek, de sneeuw ligt om haar hoofd getast; Hoe gillend ook de Noordwind fluit, de zeilen hangen stijf en strak; Geen touw beweegt, geen mastspriet kraakt, en 't roerloos roer geeft kreun noch krak. Maar 't Noorderlicht verlicht den nacht en wemelt over 't wit tooneel; Het ledig ooghol gloeit als vuur, de marm'ren wang wordt rood en geel; In 't zeildoek komen bloemen op, kristallen bloemen, koud en kil. Zoo reuzig groot, zoo spokig vreemd, zoo onheilspellend doodsch en stil. Van 's ijsbergs donkre toppen zien geduchte schaduws dreigend neer, Als kwam des Voortijds monsterdracht uit zijn versteende wereld weer; En vaak, of onder 't wicht van sneeuw de kracht des vuurs 't geduld verloor, Rolt daar een zware donderslag, en splijt den ijsklomp midden door. - En in de Zuidzee ligt een schip, in hartontzettende eenzaamheid, In 't blauw en windstil watervlak, als in een open graf, geleid; Met lijken is het boord bemand; die zien zoo hol en uitgebrand, Als hadden hare mummiën de pyramieden hier verplant. [pagina 201] [p. 201] De zandplaat werd een vuil moeras, en uit den drassen bodem schiet Een weeldrig plantenrijk omhoog van zeewier, schimmel, mos en riet. Vermolmend ligt het vaartuig daar; uit ieder spleet en lekgat wast Een geile groene stengel op en rankt en slingert naar den mast. Onkenbaar is der dooden hoofd verward in blad en klemmertak, En bloemen bloeien uit hun mond, als of die 't woord des levens sprak; Het lange schelfblad wuift voor vlag en, waar het scheepslicht heeft gebrand, Vliegt 's nachts een groene glimworm op en flonkert als een diamant. Vorige Volgende