Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Nazomer. Reeds begint de spin haar rag Overal te weven; Korter wordt de zomerdag, Korter wordt het leven; Maar in 't rijp en rijpend graan, Maar in halm en schooven, Lacht de goedheid Gods ons aan, Die wij dankbaar loven. Die het rozenbed beschouwt, Wordt geneigd tot treuren; Maar de boomgaard blinkt van goud, En de druiven kleuren. Ook de roode lijsterbes Gloeit zoo schoon als immer.... Vogels! volgt mijn wijze les: Plukt haar nu - of nimmer. Eerlang hangt de valsche boog In het vreemde lommer; 't Late besje lokt uw oog, En gij ducht geen kommer. Maar, verborgen voor uw blik, Door den moord geweven Gaapt de paardenharen strik Naar uw schuldloos leven. Lieve kindren! elk genot Is aan tijd gebonden; [pagina 179] [p. 179] Smaakt het, met een oog op God, En ter rechter stonden. Die van geen genoegens weet, Die hij niet mag rekken, Zal zich een gedurig leed, Of den dood verwekken. Vorige Volgende