Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Oud en nieuw verbond. Het Oude, de Omhulling; Het Nieuwe, Vervulling. In het Oude, een stok en een staf, Op den weg naar het duistere graf; In het Nieuwe, 't vroolijkste licht, En een opene deur in 't gezicht. Onder 't vreemde juk. (Uit Rückert's Geharnischte Sonnette, verschenen ten jare 1814.) Wat smeedt gij, Smid? ‘Wij smeden enkel keetnen.’ Helaas, uw eigen hand omklemt een boei.’ Wat ploegt gij Boer? ‘Opdat de veldvrucht groei!’ Ja, voor den vijand tarw, voor u brandneetlen. Wat zoekt gij, Weiman? ‘Haar en veer, ten buit.’ Hoor 't jachtrumoer van die Uw leven zoeken. - Wat doet gij, Visscher? ‘'t Watervolk verkloeken.’ Wie breekt het net, dat om uw leden sluit? Wat wiegt gij, Moeders! en verbiedt u 't slapen? ‘Een frissche teelt van forsch gespierde knapen.’ Ja om, in 's Vreemdlings dienst, hun Vaderland Ten bloede toe te slaan met eigen hand. Wat schrijft gij, Dichter? ‘'k Grif in gloênde letteren Mijn eigen en mijns volks ondelgbre schand, Dat wij aan onzen kerkerwand De onteerde hoofden niet verpletteren!’ Vorige Volgende