Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Elsje. Waar is, waar is de nachtegaal, Die in het boschje zong, En door zijn lied - Is 't waar of niet? - Een traan in de oogen drong? Waar is, waar is de frissche roos, Zoo bloeiende op haar steel? Haar roode koon - Was zij niet schoon? - Beloofde nog zoo veel. Waar is, waar is de heldre beek, Die opwelde uit het zand, En dwars door loof en ruigte stoof, Met bloempjes op haar rand? Waar is, waar is dat beeldschoon kind, Dat, vroolijk, bloeiend, jong, Naar 't beekje keek, op 't roosje leek, En als de vogel zong? De beek vloeide af, de beek droogde uit; De frissche roos verdween; Het nest werd leeg, de vogel zweeg, En vloog, wie weet waarheen. Het beeldschoon kind werd krank en zwak En wit om neus en kin; Haar beste deel - Zegt dat niet veel? - Vloog d' open hemel in. Vorige Volgende