Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Galm en nagalm. Uit een ver verschiet, Uit een ver verschiet, Klinkt mij een toon: 't Is een vroolijk lied, 't Is een vroolijk lied, Vroolijk en schoon. 't Is het lied der vreugd, 't Is het lied der vreugd (Ken ik niet 't wel?) Van mijn eerste jeugd, Van mijn eerste jeugd: Lachjes en spel. 't Komt wat naderbij, 't Komt wat naderbij; Hoor hoe het zwelt! Is dit melodij, Is dit melodij Of woest geweld? Hoe luidruchtig dreunt, Hoe luidruchtig dreunt Wanklank op klank; [pagina 142] [p. 142] Maar daartusschen deunt, Maar daartusschen deunt Zuiver gezang. Bij het lied der min, Bij het lied der min, Smeltend en zacht, Mengt zich weemoed in, Mengt zich weemoed in; 't Gloeit en versmacht. Ook die toon verstomt, Ook die toon verstomt; Lief blijft hij mij. Maar een andre komt, Maar een andre komt Op aan mijn zij'. In mijn vroolijk huis, In mijn vroolijk huis, Aan zegen rijk, Rijst een luid gedruisch: Rijst een luid gedruisch: Kindermuzijk. Met een zachte klem, Met een zachte klem, Dringen verward Kinderstem bij stem, Kinderstem bij stem Door tot mijn hart. Hoor, de moeder spreekt, Hoor de moeder spreekt! Is dit geen lied, Dat als honig leekt, Dat als honig leekt, Als bronnat vliet? Lieve stemmen, zwijgt! Lieve stemmen, zwijgt! Zwijg, zoet geklank! In mijn boezem stijgt In mijn boezem stijgt Een nieuw gezang. 't Is een diepe galm, 't Is een diepe galm Van rein genot; [pagina 143] [p. 143] 't Is een dankbre psalm, 't Is een dankbre psalm, Tot u, mijn God, Vorige Volgende