Gedichten. Deel 1(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Alles is ijdelheid, zegt de prediker. Macht, wijsheid, rijkdom, liefde, roem Mocht mijn jong hart verheugen: Mij liefkoosde der maagden bloem, Mij schuimden de eelste teugen; 'k Heb mijn hartstochtlijk hart verzaad Aan schoonheids teerste blikken, En wat voor weelde en wellust gaat, Het mocht mij al verkwikken. Thans onderzoek, maar weet ik niet Wat dag me ooit was gegeven, Dien 'k, voor wat de aard begeerlijkst biedt, Nog eens wil over-leven. Geen dag, geen enkle ure bracht Me een onvergald genieten; Geen nieuwe glans bescheen mijn macht, Of 'k zag zijn ster verschieten. Zij ook door tooverrijm de beet Der slang in 't veld te keeren: De slang, die in den boezem gleed, Wie zal haar tand bezweren? Zij, die de stem der wijsheid tart En 't lied der vreugd doet kwijnen, Nijpt in haar wrongen 't arme hart, En spaart er geen venijnen. Vorige Volgende