Gedichten. Deel 1(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende De steenbok. De steenbok springt met vrije borst Op Juda's bergen rond, En elke bron verslaat zijn dorst Op godgewijden grond; Hoe zweeft zijn voet, hoe blinkt zijn oog, Hoe fier heft hij de kruin omhoog! Een heldrer blik, een vlugger voet Heeft Juda daar gekend, Een lieflijker geslacht ontmoet, Bij bron en herderstent; Thans, zoo ge er slanke palmen ziet, De slanker dochtren Juda's niet. Ach, meer gezegend boom en kruid! Wij zwerven treurend rond; Zij slaan hun wortlen rustig uit In dien verlaten grond! [pagina 129] [p. 129] Zij groenen frisch en eenzaam voort; Geen ban verdrijft hen uit dat oord! Ons weidt de dood, aan verre kust, Na lange kwijning af, En niemaud onzer vindt de rust In zijner vaadren graf. Daar bleef geen steen des tempels staan; De heiden bidt op Sion aan! Vorige Volgende