Gedichten. Deel 1(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende In schoonheid wandelt ze. In schoonheid wandelt ze, als de Nacht Aan onbewolkte starrenbogen; Des donkers ernst, des middags pracht Vloeit saam in haar gelaat en oogen, En mengt zich tot dien malschen gloed, Waar 't blinkendst licht voor onderdoet. Eén toetsje hier, één lichtje daar, Zou 't lieflijk evenwicht, geboren Uit schaduwen van lokkig haar En blinkende gemoedsrust, storen Op 't kalm gelaat, waar alles toont Wat zuivre ziel die borst bewoont. En zoo een blosje, een lachje, een traan Dien mond, die wangen heeft betogen, Wat duiden zij dan goedheid aan, Met zacht, aandoenlijk spraakvermogen? Wat dan een ziel vol kalm geduld, Een hart, van liefde en vreê vervuld? Vorige Volgende