Gedichten. Deel 1(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Aan Chillon. O Vrijheid! Eeuwge zucht van 't bandenloos gemoed! Het heerlijkst schittert ge in den nacht der kerkerkrochten; Want daar bewoont gij 't hart, dat ge eeuwig blaken doet, En dat geen banden kent, dan die 't aan u verknochten. Ja, als een zware boei uw' zonen d'arm omsluit, Als ze in den vochten nacht des kerkers zijn begraven, Dan stijgt des landzaats roem door 't martlaarschap dier braven, En roept de Faam hun deugd in elke windstreek uit. Chillon! uw kerkerhol is heilig; een altaar Der vrijheid is uw vloerplaveisel; 't is betreden (Totdat, alsof 't een perk van weeke zoden waar, De koude zarken 't merk ontvingen van zijn schreden,) Door Bonnivard! - o, dat geen andre ze ooit vervang! Luid roepen zij tot God om wraak voor zieledwang. Vorige Volgende